Translation of "Voetballen" in French

Tom kan voetballen.

- Tom sait jouer au foot.
- Tom peut jouer au foot.

Hij vindt voetballen leuk.

Il aime jouer au foot.

- Spelen jullie voetbal?
- Voetballen jullie?

Vous jouez au foot ?

Maria is aan het voetballen.

- Marie joue au football.
- Marie joue au foot.

- Hij speelt graag voetbal.
- Hij vindt voetballen leuk.

Il aime jouer au foot.

- Jij gaat morgen voetbal spelen.
- Morgen ga je voetballen.

Demain, tu joueras au football.

- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
- Maria is aan het voetballen.

- Marie joue au football.
- Marie joue au foot.

Vandaag voel ik er niet voor om te werken, laten we gaan voetballen.

Je n'ai pas envie de travailler aujourd'hui, allons jouer au foot.

- Speel je voetbal?
- Speelt u voetbal?
- Spelen jullie voetbal?
- Voetbal je?
- Voetbalt u?
- Voetballen jullie?

Joues-tu au foot ?