Examples of using "يتحدث" in a sentence and their dutch translations:
Hij spreekt te snel.
Hij spreekt perfect Russisch.
Hij spreekt Arabisch.
Hij kan vijf talen spreken.
Hallo. Hier spreekt Ogawa.
Hij spreekt vloeiend Engels.
- Hij is aan de telefoon.
- Hij zit aan de telefoon.
Hij spreekt vier talen.
Mijn baby wil praten.
Waar gaat dit boek over?
Iedereen spreekt een taal.
Hij spreekt snel.
Spreekt Tom ook Frans?
Maar niemand had het erover.
Spreekt hij Engels, Frans of Duits?
Hij spreekt perfect Russisch.
Hij is een man die met niemand praat.
Dit boek gaat over een koning die zijn kroon verliest.
En nog erger, als je vraagt: "Hoor je de media hierover praten?"
Want het kind kan geen job vinden als het die taal spreekt.
Sanjay Gubbi vertelt over bloedvergieten in zijn staat Karnataka in Zuidwest-India.
„Ik zie hem nog steeds, op de plek waar de gevechten het hevigst waren, met de mannen
Ik zat in een panel met een transhumanist die uitgebreid sprak over singulariteit.