Examples of using "مَن" in a sentence and their dutch translations:
- Wie is daar?
- Wie is het?
Wie heeft het brood opgegeten?
Wiens schrijfgerei is dat?
Wiens idee was dit?
Wie ben jij om mij te beoordelen?
Van wie is deze pen?
Een volk zonder kennis is een volk zonder kracht.
Een sterke kant van natuurwetenschap is dat het mensenwerk is
Maar dat de wetenschap mensenwerk is, is tegelijk een zwakke kant.