Examples of using "Tom'" in a sentence and their dutch translations:
- Tom leeft.
- Tom is in leven.
Tom weet het.
Tom is nerveus.
Tom is mijn oom.
Tom.
Tom is een verdorven persoon.
Tom zwemt.
Tom is geweldig.
Tom is briljant.
- Tom is aan het ijlen.
- Tom ijlt.
Tom is dik.
Tom is vrij.
Tom is ongevaarlijk.
Tom is raar.
Tom is moe.
- Tom is bewusteloos.
- Tom is buiten bewustzijn.
Tom is hulpeloos.
Tom is wakker.
Tom is thuis.
Tom is anders.
Tom is sterk.
Tom is doodsbang.
Tom is objectief.
Tom overdreef.
Tom is immuun.
Tom was kaal.
Tom was onschuldig.
Tom luistert.
Hallo, Tom.
Tom is wreed.
Tom heeft dorst.
Sterf niet, Tom.
- Tom is aan het werken.
- Tom werkt.
- Tom heeft het mis.
- Tom heeft ongelijk.
- Tom is slim.
- Tom is intelligent.
- Tom is pienter.
Tom is lui.
Tom slaapt.
Tom was rijk.
- Tom is veganist.
- Tom is een veganist.
Tom is een zeeman.
Tom zal doodgaan.
Tom kan spreken.
- Mijn naam is Tom.
- Ik heet Tom.
Tom is mijn neef.
Tom is mijn oudere broer.
- Mijn naam is Tom.
- Ik heet Tom.
Tom zit in de eetzaal.
- Tom blijft koppig.
- Tom is eigenzinnig.
Tom is aan het skiën.
Tom is onstabiel.
Tom kwam niet verder.
Tom werd gek.
Tom is stomdronken.
Tom belde.
Tom werd gearresteerd.
Tom is de laatste.
- Tom is de volgende.
- Hierna is Tom aan de beurt.
Tom bleef achter.
Hij heet Tom.
Tom verliest het bewustzijn.
Tom is slecht.
- Tom is volwassen.
- Tom is een volwassene.
Tom had geluk.
Tom kan niet zwemmen.
Tom is wiskundige.
- Tom heeft overgegeven.
- Tom gaf over.
Tom kleedde zich aan.
Tom is seksist.
Tom is een Maagd.
Tom is een Stier.
Tom is een Schorpioen.
Tom is een Boogschutter.
Tom is een Weegschaal.
Tom is een Leeuw.
Tom is een Steenbok.
Tom is een Kreeft.
Tom lachte van ganser harte.
Tom is mijn vriend.
- Tom is een eikel.
- Tom is een rotzak.
Tom is erg verlegen.
- Tom zag er nerveus uit.
- Tom zag er zenuwachtig uit.
- Tom leek zenuwachtig.
- Tom leek nerveus.
- Tom keek zenuwachtig.
- Tom keek nerveus.
- Tom is uw nonkel.
- Tom is je oom.
- Tom is jullie oom.
- Tom is uw oom.
Tom ondertekende het contract.
Ik heet Tom.
Tom heeft gespijbeld.
Tom verzamelt postzegels.
Tom is claustrofobisch.
Tom is sterker geworden.
Tom is afwezig.
Tom is in het huis.
Hoe gaat het, Tom?
- Tom zal overleven.
- Tom zal het redden.
Tom was sprakeloos.
Tom was bang.