Examples of using "Maria" in a sentence and their dutch translations:
Maria is Spaans.
Maria draagt een boerka.
Vandaag is Maria treurig.
Maria was niet jaloers.
Maria zoutte het vlees.
Maria gaat langzaam.
Maria filterde het water.
- Pablo en María zijn hier geweest.
- Pablo en Maria waren hier.
Maria leert mij Noors.
Maria verborg haar gezicht in haar handen.
Maria bedekte haar gezicht met haar handen.
Nicholas en Maria houden van elkaar.
Maria gaat gewoonlijk op de fiets naar school.
Maria schreef zich in in Toms kanaal.
Maria schreef me een brief.
Maria was een duivel in vrouwengedaante.
Maria heeft toegegeven dat ze een hoer was.
Maria vroeg me: "ben je ziek?"
Maria Callas is een beroemde operazangeres.
Maria heeft die belediging gewoon weggelachen. Je zou haar moeten nadoen!
Het beroemde lied "Ave Maria" is gecomponeerd door Schubert.
Maria heeft vandaag de hele dag niks gegeten of gedronken.
De acteur van de reeks „Tom en Maria” spreekt de waarheid.
Tom en Maria gingen het bos in om paddenstoelen te verzamelen.
Maria kende noch zijn naam, noch zijn telefoonnummer.
Maria en Natalia gaan winkelen. Ze willen iets kopen voor zichzelf.
Maria besliste hem nooit meer terug te zien.
Maria Sharapova is de op twee na beste meest succesvolle actieve tennisspeelster, op de gezusters Williams na.
- Maria en Natalia gaan winkelen. Ze willen iets kopen voor zichzelf.
- Maria en Natalia gaan winkelen. Ze willen iets voor henzelf kopen.
„Welke talen ken jij, Tom?” – „C++ en Java, bovendien ook een beetje PHP. En jij, Maria?” – „Frans, Japans en Hebreeuws.”