Examples of using "Erkek" in a sentence and their dutch translations:
Een mannetje.
Ik ben jouw vriend.
Een mens moet werken.
Denk aan jouw broer.
Dat is mijn broer.
Dit is mijn broer.
Haar vriend is Turks.
"Jongens zullen altijd jongens zijn."
Een rivaliserend mannetje.
Als hij haar welpjes vindt...
Het mannetje is terug.
een mannelijke en een vrouwelijke.
Je bent een echte vent.
Mijn broers zijn dolfijnen.
Waar is je broer?
Mijn broer zwemt niet.
Mijn broer is rijk.
Waar is mijn broer?
Hoe gaat het met je broer?
Haar vriend is Turks.
Zeg niets tegen mijn vriendje.
Mijn broer is stom.
Ik heb broers.
Ik ben op zoek naar mijn broer.
Ik ken jouw broer.
Het is van mijn broer.
Mijn leraar Chinees is een man.
We zijn jongens.
Mijn broer is leraar.
Mijn vriend was aan het huilen.
Mijn broer is gezond.
Zijn jullie broers?
- Bel je broer.
- Bel uw broer.
- Bel jullie broer.
Waar is jouw vriend?
Waar zijn je broers?
De broer schrijft.
Ik was naar de bioscoop met mijn broer.
- Dit is mijn broer.
- Dat is mijn broer.
Dit is de jongen.
Mijn vriend is een journalist.
- Jouw broer is ziek.
- Uw broer is ziek.
- Jullie broer is ziek.
Hij is Taro's broer.
Tom is Maria's broer.
Dat is mijn broer.
Ze verwarde mij met mijn broer.
Ze probeerde mijn vriendje van me te stelen.
Ik heb twee broers.
Ik heb acht broers.
Een mannelijke krulhaarvogelspin moet oppassen.
wat voor een man ik moest worden als een volwassene.
Hij is mijn broer.
- Ik heb geen broer.
- Ik heb geen broers.
Mijn kleinzoon is de zoon van mijn zoon.
- Mijn broer zal me vermoorden.
- Mijn broer gaat me vermoorden.
Mijn broer is zeker ziek.
Mijn broer slaapt nog steeds.
Ik ben een jongen.
Ik speelde met mijn broer.
Dat is haar vriend.
Mijn broer is nu in Australië.
Ik heb geen broer.
Mijn broer ging naar Italië.
Je broer is erg boos.
Mijn broer heeft geen geld.
Vele mannen stierven op zee.
Ik ben niet jouw vriend.
Ik zou je vriendje willen zijn.
- Ik ben Maria haar vriend.
- Ik ben Maria's vriend.
- Ik ben het vriendje van Maria.
Ik wil je vaste vriend worden.
Tom is anders dan zijn broer.
Ik heb een broer.
De jongen ging naar school.
Mijn broer heeft autisme.
Dat is mijn broer daar.
Zij is van plan het met haar vriend uit te maken.
Mijn broer is een idioot.
Ik ging met mijn broer naar de bioscoop.
Mijn broer kijkt tv.
Hij heeft drie broers.