Translation of "Viernes" in Dutch

0.107 sec.

Examples of using "Viernes" in a sentence and their dutch translations:

- ¿Es hoy viernes?
- ¿Es viernes hoy?
- ¿Estamos a viernes?

Is het vandaag vrijdag?

- ¡Es viernes por fin!
- Por fin es viernes.
- Al fin es viernes.

Eindelijk is het vrijdag.

- Por fin es viernes.
- Al fin es viernes.

Eindelijk is het vrijdag.

¿Miércoles? ¿Jueves? ¿Viernes?

Woensdag? Donderdag? Vrijdag?

Hoy es viernes.

- Vandaag is het vrijdag.
- Het is vandaag vrijdag.

Ayer era viernes.

Gisteren was het vrijdag.

Al fin es viernes.

Eindelijk is het vrijdag.

Comeremos fuera el viernes.

We gaan uit eten op vrijdag.

- Entregue sus quehaceres el viernes.
- Entregue sus deberes a día de viernes.

Geef uw huiswerk af tegen vrijdag.

- Nevó desde el lunes hasta el viernes.
- Nevó de lunes a viernes.

Het sneeuwde van maandag tot vrijdag.

Mi padre murió un viernes.

Mijn vader stierf op een vrijdag.

Trabaja de lunes a viernes.

Hij werkt van maandag tot vrijdag.

¿Qué te parece el viernes?

- Wat dacht je van vrijdag?
- Wat dacht u van vrijdag?
- Wat dachten jullie van vrijdag?

Propongo que salgamos el viernes.

Ik stel voor dat we op vrijdag vertrekken.

Nevó de lunes a viernes.

Het sneeuwde van maandag tot vrijdag.

Leed el capítulo 4 para el viernes.

Lees voor vrijdag hoofdstuk 4.

Nevó desde el lunes hasta el viernes.

Het sneeuwde van maandag tot vrijdag.

¿Estás libre el viernes por la tarde?

Ben je vrijdagmiddag vrij?

¿Estás libre el viernes a la tarde?

Ben je vrijdagmiddag vrij?

La señora Klein entrega un test cada viernes.

Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test.

Esta reunión se postergó hasta el próximo viernes.

Deze vergadering is verschoven naar vrijdag aanstaande.

El museo está abierto de lunes a viernes.

Het museum is geopend van maandag tot vrijdag.

- Yo no recuerdo exactamente, pero yo supongo que fue el viernes pasado.
- No recuerdo bien, pero supongo que fue el viernes pasado.

Ik herinner het me niet precies, maar ik veronderstel dat het vorige week vrijdag was.

No recuerdo bien, pero supongo que fue el viernes pasado.

Ik herinner het me niet precies, maar ik veronderstel dat het vorige week vrijdag was.

¿Sos soltero? Técnicamente sí, pero tengo una cita este viernes.

- "Ben je single?" "Technisch gezien wel, maar ik heb komende vrijdag een date."
- "Ben je vrijgezel?" "Technisch gezien wel, maar ik heb komende vrijdag een afspraakje."

Se dice que el viernes 13 es un día de mala suerte.

Men zegt dat vrijdag de dertiende een ongeluksdag is.

Se dice que el viernes trece es un día de mala suerte.

Men zegt dat vrijdag de dertiende een ongeluksdag is.

Tom y sus amigos juegan al póker casi todos los viernes por la noche.

Tom en zijn vrienden spelen bijna iedere vrijdagavond poker.

Una semana esta dividida en siete días: Lunes, martes, miércoles, jueves viernes, sábado y domingo.

Een week is verdeeld in zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Lunes, martes, miércoles, jueves, viernes, sábado y domingo son los siete días de la semana.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de zeven dagen van de week.

El director de la empresa, a quién le he presentado a usted este viernes, desea hablar de nuevo con usted.

De directeur van het bedrijf, aan wie ik u deze vrijdag heb voorgesteld, wil u weer spreken.

Las noches antes de un día de colegio, Tom se va a la cama a las nueve en punto, pero los viernes y los sábados, se queda levantado hasta mucho más tarde.

Op doordeweekse avonden gaat Tom om negen uur naar bed, maar op vrijdagen en zaterdagen blijft hij veel langer op.