Examples of using "Tiró" in a sentence and their dutch translations:
- De jongen gooide een steen.
- De jongen heeft een steen gegooid.
Hij heeft geboerd.
De jongen gooide stenen naar me.
Ze trok de deur open.
Dat kind wierp een steen naar de hond.
Hij gaf op.
De jongen gooide een steen naar de kikker.
De jongen gooide een papieren vliegtuigje naar de leraar.
De bokskampioen sloeg zijn uitdager met een klap tegen de grond.
- Maria heeft de kleren van haar vriendje in het vuur gegooid.
- Maria gooide de kleren van haar vriendje in het vuur.
Tom wierp de foto's van zijn vriendin in het vuur.
- Het regende een week lang.
- Het heeft een week lang geregend.