Examples of using "Susan" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben Susan Greene.
Susan rookt nooit.
Ik ben Susan Greene.
Susan rookt nooit.
Dag Susan. Hoe gaat het?
Peter is Engels. Is Susan ook Engels?
Susan is eigenlijk je halfzus.
Susan, zij houdt van katten.
Susan is twee jaar ouder dan ik.
Dat meisje dat met John aan het praten is, dat is Susan.