Translation of "Sola" in Dutch

0.014 sec.

Examples of using "Sola" in a sentence and their dutch translations:

- Parecía sola.
- Ella lucía sola.

Ze zag er eenzaam uit.

- Estoy sola.
- Yo estoy sola.

Ik ben alleen.

- Déjenla sola.
- Déjela sola.
- Déjela tranquila.

Laat haar met rust.

Dejémosla sola.

Laten we haar alleen laten.

Viajo sola.

Ik reis alleen.

¿Vives sola?

- Woon je alleen?
- Wonen jullie alleen?

Déjela sola.

Laat haar met rust.

Déjenla sola.

Laat haar met rust.

Parecía sola.

Ze zag er eenzaam uit.

¿Estabas sola?

Was je alleen?

¿Estás sola?

- Zijt ge alleen?
- Ben je alleen?

Estás sola.

Je bent alleen.

- Viajo sola.
- Estoy viajando solo.
- Estoy viajando sola.

Ik reis alleen.

No está sola.

Ze is niet alleen.

Ella trabaja sola.

Zij werkt alleen.

Ella vino sola.

Ze kwam alleen.

Ella vive sola.

Ze woont alleen.

Todavía estoy sola.

Ik ben altijd nog alleen.

- Estoy solo.
- Estoy sola.
- Yo estoy solo.
- Yo estoy sola.

Ik ben alleen.

Y no está sola.

Ze is niet de enige.

La chica está sola.

Het meisje is eenzaam.

Ella se ve sola.

- Ze ziet er eenzaam uit.
- Ze lijkt eenzaam.

Haz los deberes sola.

Maak je huiswerk zelf.

Estoy sola en casa.

Ik zit thuis alleen.

¿Por qué estás sola?

Waarom ben je alleen?

Me gustaría estar sola.

Ik zou nu graag alleen zijn.

Ya no está sola.

Ze is niet meer alleen.

- ¿Estás solo?
- ¿Estás sola?

Zijt ge alleen?

- ¿Vives solo?
- ¿Vives sola?

Woon je alleen?

Me siento tan sola.

Ik voel me zo alleen.

¡No me dejes sola!

Laat me niet alleen!

- ¿Estabas solo?
- ¿Estabas sola?

Was je alleen?

Me gusta estar sola.

Ik ben graag alleen.

- Déjeme solo.
- Déjeme sola.

Laat me met rust.

- ¡Déjame sola!
- Déjame solo.

Laat mij alleen!

- Iré solo.
- Ire sola.

Ik ga wel alleen.

No puedo ir sola.

Ik kan niet alleen gaan.

Me puedo defender sola.

Ik kan mezelf verdedigen.

- No me dejes solo.
- No me dejéis sola.
- ¡No me dejes sola!

- Laat me niet alleen!
- Laat mij niet alleen!

- Le gusta andar sola.
- A ella le gusta salir a caminar sola.

Ze gaat graag alleen wandelen.

Con una sola no basta.

Met één kom je er niet.

Debe volver para encontrarlo. Sola.

Ze moet terugkeren om hem te vinden... Alleen.

La vela se apagó sola.

Het kaarsje is vanzelf uitgegaan.

La luz se apagó sola.

Het licht ging vanzelf uit.

Yo sola hice ese vestido.

Ik heb dit kledingstuk zelf gemaakt.

Ella prometió no salir sola.

Ze heeft beloofd niet alleen uit te gaan.

No puedo dejarte aquí sola.

Ik kan je hier niet alleen laten.

Ella se sentía muy sola.

Ze voelde zich erg alleen.

¿Crees que debería ir sola?

Vind jij dat ik alleen zou moeten gaan?

Lo hizo todo ella sola.

Zij heeft het helemaal alleen gedaan.

Quiero estar sola un rato.

Ik wil even alleen zijn.

- ¿Has venido aquí sola?
- ¿Has venido solo?
- ¿Has venido sola?
- ¿Viniste aquí solo?

Zijt ge alleen naar hier gekomen?

- Intento viajar con una sola maleta.
- Trato de viajar con una sola maleta.

Ik probeer te reizen met maar één koffer.

Me recuerda que no estoy sola.

me eraan herinnerd dat ik niet alleen ben.

Ella está acostumbrada a vivir sola.

Zij is eraan gewend alleen te leven.

Una golondrina sola no hace verano.

- Eén zwaluw maakt nog geen zomer.
- Eén zwaluw maakt de lente niet.

Ella estuvo sola toda su vida.

Ze bleef heel haar leven vrijgezel.

Una sola lengua no es suficiente.

Eén taal is niet genoeg.

Ella vive sola en esta casa.

Ze woont alleen in dit huis.

¿Usted puede subir las escaleras sola?

Kunt u alleen de trap op?

Lo mataron con una sola bala.

Hij werd gedood door een enkele kogel.

No había una sola condenada alma.

Er was geen levende ziel.