Examples of using "Robó" in a sentence and their dutch translations:
Hij heeft mijn horloge gestolen.
Wie heeft de appels gestolen?
Wie heeft de appel gestolen?
Hij heeft geld van mij gestolen.
Wie heeft de appels gestolen?
Wie heeft de appel gestolen?
Hij heeft het geld gestolen.
Die man heeft mijn portemonnee gestolen.
Iemand heeft haar geld gestolen.
Wie heeft zijn hart gestolen?
Die man heeft mijn portemonnee gestolen.
Een dief stal mijn auto.
- Ik ben kwaad omdat iemand mijn fiets gestolen heeft.
- Ik ben boos omdat iemand mijn fiets heeft gestolen.
Iemand heeft mijn rijbewijs gestolen.
De man beroofde hem van al zijn geld.
Een groep tieners heeft me van mijn geld beroofd.
- De haas stal een wortel uit de tuin.
- De haas heeft een wortel uit de tuin gestolen.
Of ik ben mijn uurwerk verloren, of iemand heeft het gestolen.
De politie verdenkt hem van bankroof.
Denkt iedereen dat ik het geld heb gestolen?