Examples of using "Pieza" in a sentence and their dutch translations:
Maak de kamer schoon.
De kamer was warm.
Ik wil graag mijn kamer veranderen.
Zou het mogelijk zijn met mij van kamer te wisselen?
- Wilt u uw kamer zien?
- Wil je je kamer zien?
bestaat uit één stuk beeldhouwwerk.
Ik deelde een kamer met hem.
De kamer rook naar tabak.
Wat is de naam van dat stuk?
Mijn kamer moet rommelig zijn.
De kamer is erg vies!
In de kamer zijn er tafels.
Ik wens dat ge de kamer vlug in orde brengt.
In zijn kamer staan veel meubels.
Het is een grote bende in m'n kamer.
Ze beloofde me dat ze mijn kamer op zou ruimen.
Hij sloot zich op in zijn kamer.
De kamer stond helemaal vol meubels.
- Waarom kwam je uit de kamer?
- Waarom kwam je de kamer uit?
Deze kamer is aangenaam om in te werken.
Maak de kamer schoon.
Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Er was niemand in de kamer.
Ik heb een telefoon op mijn kamer.
Ik heb iets in de kamer achtergelaten.
Ik versier graag mijn kamer met bloemen.
Tom bespioneerde zijn kamergenoot.
Ik wil een eenpersoonskamer als dat mogelijk is.
Er staan niet veel meubels in mijn kamer.
Zou het mogelijk zijn met mij van kamer te wisselen?
Hij luisterde naar muziek op zijn kamer.
Tom componeerde dat stuk een aantal jaren geleden.
en een ononderbroken stuk naaigaren.
Lezen in een donkere kamer is niet goed.
Ik vond haar kat in een lege kamer.
Ik kan mijn kamer niet opruimen. Ik heb geen tijd.
- Ik zou die kamer moeten opruimen.
- Ik zou die kamer moeten schoonmaken.
Ze verhuurt een kamer aan een student.
Je motivatie is waar het om gaat.
Het is één stuk gebleekt Hondurees mahonie.
Klop op de deur alvorens de kamer binnen te gaan.
Ze gaf de opdracht de kamer schoon te maken.
Ik deelde een kamer met hem.
- Je moet je kamer schoon houden.
- U moet uw kamer schoon houden.
Doe alsjeblieft het licht uit als je de kamer uitgaat.
Kom me alsjeblieft even helpen in mijn kamer.
Ze klaagde dat de kamer te warm was.
De meid was de kamer al aan het kuisen toen Carol binnenkwam.
Mijn kamer is een varkensstal.
- De kamer rook naar tabak.
- De kamer stonk naar tabak.
- In de kamer stonk het naar tabak.
Er was niets in de kamer, behalve een oude stoel.
- Ze zijn beiden in de kamer.
- Ze zijn allebei in de kamer.
Er was niemand in de kamer.
In zijn kamer staan veel meubels.
De kamer was warm.
In de hotelkamer lag een watermeloen op tafel.
Die kamer is niet zo groot.
Hij zeurt voortdurend dat hij een kleine kamer heeft.
De kamer was zo donker dat we op de tast naar de deur moesten gaan.
Tom kon vannacht niet goed slapen omdat het een lawaai was buiten zijn kamer.
Lezen in een donkere kamer is niet goed.