Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
Jean en Kate zijn een tweeling.
John dronk veel flessen wijn.
Jean-Luc geeft Beverly het boek van Shakespeare.
Ik heet John.
Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd