Translation of "Jean" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:

- ¿Qué hizo Jean?
- ¿Qué ha hecho Jean?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

¿Qué hizo Jean?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

Jean y Kate son gemelas.

Jean en Kate zijn een tweeling.

Jean bebió muchas botellas de vino.

John dronk veel flessen wijn.

Jean-Luc le da a Beverly el libro de Shakespeare.

Jean-Luc geeft Beverly het boek van Shakespeare.

- Yo me llamo John.
- Mi nombre es John.
- Mi nombre es Jean.

Ik heet John.

Jean-de-Dieu Soult era de una pequeña ciudad del sur de Francia y se alistó en el Régiment

Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd