Examples of using "Cristianos" in a sentence and their dutch translations:
Ze zijn christenen.
Zij zijn christenen.
Zij zijn christenen.
Christenen geloven in Jesus Christus.
Want of we nu christen zijn, moslim, jood, atheïst,
Christenen gaan niet naar moskeeën.
Veel niet-christenen vieren ook Kerstmis.
Saladin wacht op de hitte van de dag en kijkt wat de christenen gaan doen.