Examples of using "шоколада" in a sentence and their dutch translations:
- Wie wil er chocolademelk?
- Wie wil er warme chocolade?
- Ik wil chocolade!
- Ik wil chocola!
Wie wil er warme chocolademelk?
Wie wil er warme chocolademelk?
Tom pakte de chocolade uit.
Marie bestelde een kop warme chocolademelk.
Ann heeft een zwak voor chocolade.
Deze chocolade smaakt bitterzoet.
Ik maakte warme chocolademelk voor mezelf.
Wie wil er warme chocolade?
Bij het ontbijt drinkt Tom altijd een kop warme chocolademelk.
Ik hou van chocolade.