Examples of using "белый" in a sentence and their dutch translations:
Het is wit.
- Sneeuw is wit.
- De sneeuw is wit.
Het huis is wit.
De vlag is wit.
Hebt ge graag witte chokolade?
- Hebt ge graag witte chokolade?
- Lust je witte chocola?
Als je blank bent,
Witbrood, alstublieft.
Dit potlood is wit.
Deze tafel is wit.
Dat paard is wit.
Mijn kater is wit.
Waarom is sneeuw wit?
Deze bloem is wit.
Er zit een witte duif op het dak.
We hebben een wit schip in de verte gezien.
Ze heeft een witte kat.
Het is sneeuwwit.
Wie heeft het Witte Huis ontworpen?
Sneeuw is wit.
Hebt ge graag witte chokolade?
Lust je witte chocola?
De pinguïn werd opgegeten door een ijsbeer.
Papa schilderde de muren wit.
De muren waren wit geschilderd.
De cambriumbast... ...dat is de witte laag hier.
Het huis is wit geverfd.
De ene is rood en de andere is wit.
Sneeuw is wit, maar roet is zwart.
Volkorenbrood is gezonder dan wit.
Ik heb een witte kat.
- Heb je liever witte of bruine rijst?
- Hebben jullie liever witte of bruine rijst?
- "Wat is je wens?" vroeg het witte konijntje.
- "Wat is uw wens?" vroeg het kleine witte konijntje.
Deze vrouwelijke jachtkrabspin zoekt een partner.
Het is wit.
Ze verfde de muren wit.
Welke kleur had Napoleons schimmel?
- Je bent zo blank!
- Je bent zo wit!
- Je bent spierwit!
- Je bent zo bleek!
Mijn hond is wit.
- Mijn kater is wit.
- Mijn kat is wit.
Tom heeft de deur wit geverfd.
"Wat is je wens?" vroeg het witte konijntje.
De kleuren van de Amerikaanse vlag zijn rood, wit en blauw.
"Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.
Tom droeg een witte labjas.
Een ijsbeer kan tot 500 kilometer zwemmen.
Tom heeft een witte kat.
Oké, dus je hebt voor de cambiumbast gekozen? En dat is deze witte laag.
- Is het wit?
- Is hij wit?
"Wat is je wens?" vroeg het witte konijntje.
Het witte paard is hoger dan het zwarte.
"Wilt ge dat echt?" vroeg het wit konijntje.
Ze heeft twee katten. De ene is wit en de andere is zwart.
Hij heeft twee katten: een zwarte en een witte.
Het was wit.
Dit is zo klaar als een klontje.
Het zand op het strand was wit.
Het papier is wit; de sneeuw is ook wit. Het papier en de sneeuw zijn wit.
Hij heeft een witte kat.
Sneeuw is wit omdat zijn moleculen alle kleuren van de stralen van de zon reflecteren.
Het is sneeuwwit.
Als ze er slechts drie had, waren ze altijd voor zwart, wit en rood.
De Japanse vlag is een witte rechthoek met in het midden een rode cirkel die de zon voorstelt.
Ze heeft een kat. De kat is wit.
Ik heb een witte kat.
We hebben een witte kat.
Ze heeft een witte kat.
- Je bent zo wit als een laken.
- U bent zo bleek als een laken.
De ene is rood en de andere is wit.
Hij had twee katten: een zwarte en een witte.
Ze heeft twee katten. De ene is wit en de andere is zwart.
We hebben twee katten; de ene is wit en de andere zwart.
Ze heeft een kat. Die kat is wit.
Het maakt niet uit of de kat zwart is of wit, als ze maar muizen vangt.