Examples of using "Suécia" in a sentence and their dutch translations:
Ik kom uit Zweden.
Ik kom uit Zweden.
Zij komen uit Zweden.
- Jij komt uit Zweden.
- U komt uit Zweden.
- Jullie komen uit Zweden.
Deze dingen gebeuren alleen in Zweden.
Zweden wordt "Sverige" genoemd in het Zweeds.
Waar is de Zweedse ambassade?
Ik woon in Noord-Zweden.
Stockholm is de hoofdstad van Zweden.
De hoofdstad van Zweden is Stockholm.
Zwitserland is geen Zweden.
Er zijn twee grote meren in Zweden.
Zweden is het grootste land in Scandinavië.
Ik hoop rendieren te zien tijdens mijn reis naar Zweden.
Marina komt uit Rusland en Clarissa komt uit Zweden.
De brug tussen Denemarken en Zweden is bijna vijf mijl lang.
Het Kasteel van St. Olaf, in Finland, werd in 1475 gebouwd om de Unie van Kalmar (Zweden, Noorwegen en Denemarken) te beschermen tegen de groothertogdommen Novgorod en Moskou.