Examples of using "Tokio" in a sentence and their dutch translations:
Daar is Tokio.
Ik ben gisteren in Tokio aangekomen.
Tokio is de hoofdstad van Japan
Ik was in Tokio gisteren.
Hij is in Tokio.
Ik rijd iedere dag naar Tokio.
Hij woont in Tokio.
De hoofdstad van Japan is Tokio.
Het straalvliegtuig landde in Tokio.
Mijn broer woont in Tokio.
Tokyo is groter dan Yokohama.
Hij haalde zijn diploma aan de universiteit van Tokio.
Ge woont in Tokio, nietwaar?
De weg loopt van Tokio tot Osaka.
Ik ben in Tokio geboren en getogen.
Nagoya ligt tussen Tokio en Osaka.
Haar man woont nu in Tokio.
Hij is per vliegtuig van Tokio naar Osaka gegaan.
Mijn vader woont en werkt in Tokio.
De kosten van het levensonderhoud in Tokio zijn zeer hoog.
Er is een directe vlucht van Tokio naar Londen.
- Hoe heb je geld verdiend in Tokio?
- Hoe verdiende u de kost in Tokio?
Ik woon al in Tokio sinds 1985.
Wanneer vertrok jouw zus vanuit Tokio naar Londen?
Ik kom uit Hiroshima, maar ik woon nu in Tokio.
Geen stad in Europa is zo dichtbevolkt als Tokio.
Ze is van Hokkaido maar woont nu in Tokyo.
Wilde vogels zijn elk jaar steeds minder en minder te vinden in Tokio.
"Waarom ga je naar Japan?" "Om een conferentie in Tokio bij te wonen."