Examples of using "Uno" in a sentence and their dutch translations:
- Hebt ge een gsm?
- Heb je een mobieltje?
- Hebt u een mobieltje?
- Heb je een gsm?
- Heb je een mobiele telefoon?
Eén voor allen, allen voor één.
- Kijk, een eekhoorn!
- Kijk, een eekhoorn.
Ik ben een zombie!
Allen voor één, één voor allen!
- Probeer er alsjeblieft een.
- Probeer er alstublieft een.
Hij heeft twee katten, eentje wit, eentje zwart.
Hij is wetenschapper.
Hij is schrijver.
Hij is een student.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Hij is historicus.
Ik heb een scooter.
Ik bezit een jacht.
Zijt ge student?
Hij is een zombie.
- Kan je me een screenshot sturen?
- Kan je me een schermafbeelding sturen?
Tom gebruikte een tandenstoker.
Hier is een.
Nummer één:
- Laten we er een voor haar kopen.
- Laten we er een voor hem kopen.
je hebt een emmer, een dweil of een pomp.
Kies er één.
Ze had een vreemde droom.
Tel van een tot tien.
- Is je vader een Spanjaard?
- Is jullie vader een Spanjaard?
- Is uw vader een Spanjaard?
Als taal een instrument was, zou dat eerlijk gezegd maar armzalig zijn.
Hij lijkt wel een skelet.
Hij is een vuile leugenaar.
Ik had een rare droom.
Hij is geen student.
Ik ben een Japanse student.
Hij droeg een smoking.
Ik heb een snack nodig.
een stripclub;
Eén, twee, drie.
Kijk, hier is een.
Er wordt gestaakt.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Waar is een spiegel?
Heb jij er een?
Ik heb een scooter.
Daar is een spiegel.
Wil hij er één?
Is dat een stegosaurus?
In een een-op-een strijd tegen een mens wint hij zeker.
Voetbal is een sport.
Hij werd aangevallen door een haai.
Hij zei: "Ik wil wetenschapper worden."
Neem er maar een.
- Het is een spektakel dat je niet snel zult vergeten.
- Het is een spektakel dat je niet zult vergeten.
- Wil je er een?
- Wilt u er een?
- Wil je er eentje?
- Wilt u er eentje?
- Hij is een geneeskundestudent.
- Hij is een medische student.
- Hij heeft een schrijfknobbel.
- Hij kan ongelooflijk goed schrijven.
- Hij heeft een gave om te schrijven.
Tom is een getalenteerd schrijver.
- Het was een groepsinspanning.
- Het was een groepsprestatie.
Hij is één van mijn geburen.
Tom keek in een spiegel.
Ik wil geen jacht kopen.
- Hij is een rechtenstudent.
- Hij is een student rechten.
- Hij is rechtenstudent.
Ik heb een smartphone voor mijn vrouw gekocht.
Er komt tocht vandaan.
Kijk. Ik wed dat als je deze gooit...
vind ik er wel een die zegt dat het niet zo is."
naar een pro-waarheid wereld gaan.
en duizend wordt één.
Eén ervan is fatalisme.
een, drie, vijf, zeven --
Het is maar een grap.
Tom is een student.
- Ik ben student aan een universiteit.
- Ik ben student aan de universiteit.
Hij is een luie student.
- Het ziet er vreemd uit.
- Het ziet er raar uit.
Laten we er één nemen.
Jan is een leerling.
Tom is wetenschapper.
Laten we er een proberen.
Het was maar een grapje.