Examples of using "Dentista" in a sentence and their dutch translations:
Ken jij een goede tandarts?
Hij is tandarts.
Ik ben bij de tandarts.
- U hoeft niet naar de tandarts te gaan.
- Je hoeft niet naar de tandarts te gaan.
Ik ga morgen naar de tandarts.
Ik moet naar de tandarts gaan.
We hebben dezelfde tandarts.
- "Open je mond" zei de tandarts.
- "Open uw mond" zei de tandarts.
Ik heb een tandartsafspraak.
Ze is met een tandarts getrouwd.
Hij is met een tandarts getrouwd.
Ik wil niet naar de tandarts gaan.
Ge zoudt naar een tandarts moeten gaan.
Tom is een tandarts.
Tom is getrouwd met een tandarts.
Tom is mijn tandarts.
Tom is een tandarts, toch?
Tom is met een tandarts getrouwd, toch?
Tom is een gepensioneerde tandarts.
Hoe vaak moet je naar de tandarts?
Sami wilde niet naar de tandarts gaan.
De tandarts is heel beleefd tegen de patiënt.
Tom heeft een zoon die tandarts is.
De tandarts wil niet dat je snoep eet.
De tandarts zei dat ik pulpitis had.
Ik heb tandpijn en wil naar de tandarts gaan.
Tom heeft om half drie een afspraak bij de tandarts.
Het is niet goed te weten dat iets onaangenaams ons zal overkomen, zoals bijvoorbeeld een bezoek aan de tandarts, of aan Frankrijk.