Examples of using "Tanító" in a sentence and their dutch translations:
Mijn vader is leraar.
Ik ben leraar.
- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.
Ik weet dat je een leerkracht bent.
Ik ben professor.
- Je bent een leraar.
- Je bent leerkracht.
Bent u leraar of leerling?
De leraar kan zoiets niet gezegd hebben.
Waarom bent u lerares geworden?
De nieuwe leraar is in de klas.
Ik heb een vriend wiens vader leraar is.
Ik heb een vriend wiens vader leraar is.
De leraar demonstreerde veel natuurkundige experimenten.
De leraar en de leerlingen zijn in het museum.
- Er zijn eenenveertig leraars en ongeveer achthonderd leerlingen in deze school.
- Er zijn eenenveertig docenten en ongeveer achthonderd leerlingen op deze school.
- Ik ben geen dokter, maar leraar.
- Ik ben geen dokter, maar een leraar.