Examples of using "Spanyol" in a sentence and their dutch translations:
Ze is Spaans.
Spaans is makkelijk.
Maria is Spaans.
Ik weet dat ze Spaanse is.
Ik ben Spaans.
Ze heeft zich ingeschreven voor een cursus Spaans.
Spaans is haar moedertaal.
Mijn Spaanse vriend heet Enrique.
Eerst bereikte hij de Spaanse haven Valparaíso, waar hij Chileense wijn en goud meepakte.