Examples of using "Főzni" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van koken.
Ik hou van koken.
Hij kookt graag.
Ik zag u koken.
- We gaan koken.
- Wij zullen koken.
Ik kan koken.
- Hou je van koken?
- Houdt u van koken?
- Houden jullie van koken?
Ik heb u nooit zien koken. Kunt gij werkelijk iets klaarmaken?
Ik kan niet koken.
Kan Tom koken?
Bob kan koken.
Tom kan koken.
Ze kookt graag voor haar gezin.
Hij wil leren koken.
Ze kookt graag voor haar gezin.
- M'n pa leert me koken.
- Mijn vader leert me hoe ik moet koken.
Ik wou dat mijn vrouw kon koken.
Ik heb helemaal vergeten om iets voor ons te eten te maken.
Daar mijn moeder vandaag ziek is, zal mijn vader koken.
Hoe lang duurt het om een ei hard te koken?
Wie begonnen is met koken, loopt beter niet weg van het vuur.
Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.
Tom kan erg goed koken.
Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.