Translation of "Gewinnen" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Gewinnen" in a sentence and their dutch translations:

Alle gewinnen.

Iedereen wint.

Sie gewinnen.

- Jij bent aan het winnen.
- U bent aan het winnen.

- Du gewinnst.
- Ihr gewinnt.
- Sie gewinnen.
- Du bist am Gewinnen.
- Ihr seid am Gewinnen.
- Sie sind am Gewinnen.

- Jij wint.
- U wint.

- Ich möchte einfach gewinnen.
- Ich möchte bloß gewinnen.

Ik wil gewoon winnen.

Ich will gewinnen.

Ik wil winnen.

Ich kann gewinnen.

Ik kan winnen.

Wer wird gewinnen?

Wie zal winnen?

- Wir sind dabei zu gewinnen.
- Wir sind am Gewinnen.

We zijn aan het winnen.

- Bill wird bestimmt gewinnen.
- Bill wird wohl gewinnen, nicht wahr?

Bill gaat winnen, nietwaar?

Welche Mannschaft wird gewinnen?

Welk team zal winnen?

Die werden nicht gewinnen.

Ze zullen niet winnen.

Ich hoffe, wir gewinnen.

Ik hoop dat we winnen.

- Ihr gewinnt.
- Sie gewinnen.

- U wint.
- U bent aan het winnen.

Lass sie nicht gewinnen.

Laat hen niet winnen.

Tom ist am Gewinnen.

Tom is aan het winnen.

Tom kann nicht gewinnen.

Tom kan niet winnen.

Bill wird bestimmt gewinnen.

Bill zal zeker winnen.

Wir wollen wirklich gewinnen.

We willen echt winnen.

Willst du wirklich gewinnen?

Wil je echt winnen?

Ich möchte einfach gewinnen.

Ik wil gewoon winnen.

- Ich denke, dass Tom gewinnen wird.
- Tom wird, denke ich, gewinnen.

Ik denk dat Tom zal winnen.

- Ich mag siegen.
- Ich liebe es zu gewinnen.
- Ich mag gewinnen.

Ik hou ervan om te winnen.

Ich liebe es zu gewinnen.

- Ik hou ervan om te winnen.
- Ik win graag.

Du kannst nicht immer gewinnen.

Je kunt niet altijd winnen.

Wer wird die Weltmeisterschaft gewinnen?

Wie zal het WK winnen?

Welches Team wird wahrscheinlich gewinnen?

- Welk team zal waarschijnlijk winnen?
- Welke ploeg heeft het meest kans om te winnen?

Wir können diesen Krieg gewinnen.

We kunnen deze oorlog winnen.

Lass mich auch einmal gewinnen.

Laat mij ook eens een keertje winnen.

Ich glaube, er kann gewinnen.

Ik ben zeker dat hij zal winnen.

- Wer gewinnt?
- Wer ist am Gewinnen?

- Wie is er aan het winnen?
- Wie staat er voor?

Welche Mannschaft wird das Spiel gewinnen?

Welk team zal de wedstrijd winnen?

Er hat gute Aussichten zu gewinnen.

Er bestaat een goede kans dat hij zal winnen.

Bill wird wohl gewinnen, nicht wahr?

Bill gaat winnen, nietwaar?

Suche eine aus diesen Gewinnen aus.

Kies één van deze prijzen.

- Ich will gewinnen.
- Ich will siegen.

Ik wil winnen.

- Tom gewinnt.
- Tom ist am Gewinnen.

- Tom is aan het winnen.
- Tom wint.

Ich denke, dass Tom gewinnen wird.

Ik denk dat Tom zal winnen.

Ich konnte den ersten Preis gewinnen.

Ik kon de eerste prijs winnen.

Jeder hoffte, dass sie gewinnen würde.

Iedereen hoopte dat zij zou winnen.

Welches Team wird am wahrscheinlichsten gewinnen?

Welke ploeg heeft het meest kans om te winnen?

Besser wenig gewinnen, als viel verlieren.

Beter weinig winnen dan veel verliezen.

- Ich gewinne.
- Ich bin am Gewinnen.

Ik win.

Nächste Woche wird Tom bestimmt gewinnen.

Tom zal waarschijnlijk volgende week winnen.

Tom weiß, dass er gewinnen kann.

Tom weet dat hij kan winnen.

Kann ich daraus viel einfacher Flüssigkeit gewinnen

...dan is 't makkelijker om vloeistof er uit te krijgen...

Nicht gewinnen, sie haben uns diesmal erwischt!

niet winnen, deze keer hebben ze ons betrapt!

Hast du gesagt, ich könne nie gewinnen?

Heb je gezegd dat ik nooit zou kunnen winnen?

Er wird die nächste Wahl wahrscheinlich gewinnen.

Hij zal waarschijnlijk winnen bij de volgende verkiezingen.

Er wird die nächsten Wahlen wohl gewinnen.

Hij zal waarschijnlijk winnen bij de volgende verkiezingen.

Er sagte voraus, dass sie gewinnen wird.

Hij voorspelde dat ze zou winnen.

Ich bin sicher, dass wir gewinnen werden.

- Ik weet zeker dat we zullen winnen.
- Ik ben zeker dat we gaan winnen.

- Er hat alles versucht, um diesen Preis zu gewinnen.
- Er versuchte alles, um diesen Preis zu gewinnen.

Hij heeft alles uitgeprobeerd om deze prijs te winnen.

- Tom hat eine gute Chance, die Wahl zu gewinnen.
- Tom hat gute Aussichten, die Wahl zu gewinnen.

Tom maakt een goede kans de verkiezing te winnen.

- Ich bin sicher, ich werde das Tennisspiel gewinnen.
- Ich bin mir sicher, dass ich das Tennismatch gewinnen werde.

Ik ben zeker dat ik ga winnen in de tenniswedstrijd.

Was glaubst du, wer wird das Turnier gewinnen?

- Wie denk je dat het toernooi gaat winnen?
- Wie denk je dat het toernooi zal winnen?

Um Zeit zu gewinnen, nahmen wir das Flugzeug.

Om tijd te winnen namen we het vliegtuig.

Ich bin sicher, dass unsere Mannschaft gewinnen wird.

Ik weet zeker dat ons team zal winnen.

Jane unternimmt die äußersten Anstrengungen, um zu gewinnen.

Jane deed haar uiterste best om te winnen.

Nicht das Gewinnen ist wichtig, sondern das Mitmachen.

Niet winnen is belangrijk, maar deelnemen.

Leider werden oft Wälder abgeholzt, um Land zu gewinnen

Helaas worden de bossen vaak gerooid om erin te voorzien

Ich wollte Abstand gewinnen, auf das große Ganze schauen

en wilde een stapje achteruit doen om het grotere plaatje te zien

Soll ich daraus Flüssigkeit gewinnen? Oder aus dem Kugelkaktus?

Halen we de vloeistof hieruit? Of uit de cactus?

Auszuwringen, um so viel Flüssigkeit wie möglich zu gewinnen.

...en dan wring ik er zo veel mogelijk vloeistof uit.

Gewinnen wir die Flüssigkeit daraus? Oder aus dem Kugelkaktus?

Halen we de vloeistof hieruit? Of uit de cactus?

Du hast wenig zu gewinnen und viel zu verlieren.

Je hebt weinig te winnen en veel te verliezen.

- Tom gewinnt.
- Tom ist am Gewinnen.
- Tom gewinnt gerade.

- Tom is aan het winnen.
- Tom wint.

Es scheint, dass er den ersten Preis gewinnen wird.

Het lijkt dat hij de eerste prijs zal winnen.