Examples of using "Esel" in a sentence and their dutch translations:
Jij ezel!
De ezel balkt.
De ezels zijn grijs.
Een ezel is grijs.
Ik heb een ezel.
- De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
- De ezel verwijt de ezel dat hij dom is.
Wie noem jij een ezel?
Paarden verschillen van ezels.
Tom is echt onnozel, nietwaar?
Tom is zo koppig als een ezel.
Je moet het paard niet achter de wagen spannen.
In tijden van nood maken we zelfs een ezel de koning.
Al kleedt men een ezel in satijn, 't zal toch altijd een ezel zijn.
Waarom moet jij altijd dezelfde koppige ezel zijn, Tom?
De paardenkrachten van een auto helpen niet als 't een ezel is die hem stuurt.
Een ezel stoot zich geen twee maal aan dezelfde steen.
- De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel.