Examples of using "Décider" in a sentence and their dutch translations:
Tijd voor een beslissing.
Jij bent de baas, jij beslist.
Beslis zelf!
Bepaal zelf!
Snel beslissen. Kom op.
Dus je moet prioriteiten stellen.
Ik laat jou de keuze.
U hoeft alleen maar te beslissen.
Wij zullen later besluiten.
Het is uw beslissing.
Dat is zijn beslissing.
Waar we langs gaan, is aan jou.
We moeten onze richting bepalen.
We zullen zien wat hij gaat beslissen.
We vinden het moeilijk om te beslissen welke te kopen.
Het is aan jou om te besluiten wat te doen.
Ik kan niet kiezen welke jurk ik zal kopen.
Ik kan niet in uw plaats beslissen.
Je moet besluiten wat voor persoon je wilt zijn.
We moeten hoe dan ook een beslissing nemen. Wat wordt het?
Zit niet maar wat achter je computer je moet een belissing nemen.
...en jij bent degene die beslist waar we langs gaan.
Denk aan de voordelen en de nadelen vooraleer te beslissen.
Ze zou het recht moeten hebben om zelf te beslissen.
Het is niet iets wat ik snel kan beslissen.
Ik laat jou de keuze.
- Jij beslist of we daarheen gaan of niet.
- Jij beslist of we er wel of niet naartoe gaan.
U hoeft alleen maar te beslissen.
- Ik laat het aan jou.
- Ik laat jou de keuze.
Bij toeval verscheen hij toen zij niet kon beslissen welke weg te volgen.
Ik laat de beslissing aan u over.
En we kunnen alle kanten op... ...maar we moeten besluiten welke kant we op gaan.
Maar hoe ga je beslissen wat belangrijk is en wat niet?
Wij zullen later besluiten.
Er kleven voor- en nadelen aan allebei je meningen, ik ga dus niet meteen besluiten welke te ondersteunen.
Het verschil tussen de verklaringen van de twee bij het ongeluk betrokken partijen was zo groot dat de autoriteiten het moeilijk vonden om te bepalen welke partij de waarheid vertelde.