Examples of using "Bleue" in a sentence and their dutch translations:
De auto is blauw.
Het water was blauw.
De auto is blauw.
Heb je de blauwe doos?
Zijn fiets is blauw.
De zee is blauw.
- Die bloem is blauw.
- De bloem is blauw.
Deze bloem is blauw.
Dat is een blauw huis.
Welke bloem is blauw?
Ze draagt een blauwe jurk.
De blauwe auto is duur.
Mijn oude jurk is blauw.
Tom heeft een blauwe auto.
Ze draagt een blauwe rok.
Hij draagt altijd een blauwe shirt.
Zwavel brandt met een blauwe vlam.
Mijn blauwe jurk was bevlekt met bloed.
Ze was blauw en slap en ademde niet.
Mijn vader heeft een blauwe en grijze stropdas.
Hij trok wit weg toen hij het nieuws hoorde.
Sommige mensen zijn doodsbang voor muizen.
De blauwe lijn is India, de rode is Afrika.
Zij draagt een blauwe jurk met witte biezen.
Dolfijnenogen zijn zeer gevoelig voor blauw licht.
Hij is erg bang van honden.
Wat is er gebeurd? Je ziet er erg bleek uit.
Die wordt pas zichtbaar in het donker. Het rif dat baadt in blauw licht onthult wat er aan de hand is.
In de kamer staan bedden, vastgeschroefd aan de vloer. Daarop zitten en liggen mensen in blauwe ziekenhuiskleding en net als vroeger met mutsjes op. Dat zijn de gekken.