Examples of using "Supper" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heb het diner gemaakt.
- Ik heb het avondeten gemaakt.
Haast u voor het diner.
Na het avondeten deed ik de afwas.
Ik heb het avondeten klaargemaakt gisteren.
Taro, het eten is klaar!
Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
Na het avondeten deed ik de afwas.
- Wat wil je voor het diner?
- Wat wil je voor het avondeten?
Ik liet mijn zoon het avondeten klaarmaken.
Wij eten altijd om zes uur 's avonds.
Mijn vader neemt een bad voor het eten.
- Wanneer eet je het avondeten?
- Wanneer dineer je?
Neem me niet kwalijk als ik het avondeten niet goed gekookt heb.
Na het middagmaal heb ik altijd zin om te slapen.
Ik neem mijn avondmaal om zeven uur kwart.
Ik vind het vaak heerlijk om na het eten naar klassieke muziek te luisteren.
Het is etenstijd.
Het gezin at 's avonds samen.
Mijn vrienden hebben mij uitgenodigd voor het avondeten.
Hoe laat gebruikt u het avondeten?
Als avondmaal heb ik liefst een slaatje — op dat uur van de dag heb ik gewoonlijk geen honger.
Mijn vrienden hebben mij uitgenodigd voor het avondeten.
- Het is etenstijd.
- Aan tafel!
- Naar de tafel!
- Het is etenstijd!