Examples of using "Spy" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben een spion.
- Je bent een spion.
- U bent een spion.
Ik ben geen spion.
Tom is een spion.
Tom was een spion.
Mary is een spion.
U bent toch geen spion?
Tom is een Franse spion.
Ik weet dat Tom een spion is.
De spionagebazaar is mondiaal geworden.
U bent toch geen spion?
Tom zou een uitstekende spion zijn.
- Eén van hen is een spion.
- Eén van hen is een spionne.
Sami denkt dat Layla een spion is.
De secretaris bleek een spion te zijn.
De man werd gearresteerd als spion.
Ze werd ervan verdacht een spion te zijn.
Hij werd verdacht van spionage.
Hij werkt als leraar maar is in feite een spion.
Zoals: je ontdekte enkel dat er een andere spion is
De welbespraakte man beweerde een pelgrim te zijn, maar hij was eigenlijk een spion voor de bandieten.