Examples of using "Often" in a sentence and their dutch translations:
Ik reis vaak.
- Ik voel me vaak depressief.
- Ik voel me vaak lusteloos.
- Ik voel me vaak gedeprimeerd.
Tom spijbelt veel.
Ik ben vaak verkouden.
Ik lees vaak.
Ik ski vaak.
Ik hik veel.
Tom glimlacht vaak.
Ik reis vaak.
Hij citeert vaak uit Shakespeare.
Ik heb vaak nare dromen.
- Ik ben hier dikwijls geweest.
- Ik was hier vaak.
Ik ben daar dikwijls geweest.
Carol kijkt dikwijls naar horrorfilms.
- Tom wordt snel ziek.
- Tom is nogal vaak ziek.
Kom je hier vaak?
Tom kijkt regelmatig naar horrorfilms.
- Kinderen haten vaak spinazie.
- Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.
Ik ben vaak verkouden.
Het sneeuwt hier vaak.
Ik zit dikwijls in de problemen.
Ik eet vaak appels.
- Ik heb vaak nare dromen.
- Ik heb vaak nachtmerries.
Ween jij vaak?
We eten vaak samen.
- Paella bevat vaak slakken.
- Paella bevat vaak karakollen.
- Paella bevat vaak wulken.
- Ik voel me vaak depressief.
- Ik voel me vaak lusteloos.
Ik eet vaak kip.
Ik volleybal veel.
Ik drink vaak thee.
Ik heb dikwijls heimwee.
Wij spelen dikwijls schaak.
Ze was dikwijls verkouden.
Ik ga vaak bij hem op bezoek.
Tom spijbelt veel.
Ik lees vaak boeken.
Ik ga vaak naar het buitenland.
Zwemt Tom vaak?
Tom spijbelt vaak.
- Ze maken nogal vaak ruzie.
- Ze vliegen mekaar nogal vaak in de haren.
Ik eet hier vaak.
Honden begraven vaak botten.
Hij komt dikwijls te laat.
Baby's vallen dikwijls op de grond.
Vogels vliegen vaak samen.
Ik rij niet vaak.
Tom citeert vaak Shakespeare.
Ik heb het me vaak afgevraagd.
Tom downloadt vaak films.
Ze maken nogal vaak ruzie.
Mijn zus huilt vaak.
Ben je daar vaak geweest?
Ik volleybal veel.
Ik draag vaak laarzen.
Mijn broer huilt vaak.
Tom is vaak op reis.