Translation of "Drive" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Drive" in a sentence and their dutch translations:

- Drive.
- Drive!

Rijd!

- Drive carefully.
- Drive safely.
- Drive cautiously.

Rijdt u voorzichtig.

- Drive carefully.
- Drive safely.

Rijd veilig!

- Tom cannot drive.
- Tom can't drive.

Tom kan niet rijden.

- Who'll drive?
- Who's going to drive?

Wie gaat er rijden?

Drive slowly.

- Rij langzaam.
- Rij langzaam!

Drive cautiously.

Rijdt u voorzichtig.

Drive carefully.

- Rij voorzichtig.
- Voorzichtig rijden.

I'll drive.

Ik rijd.

Drive faster.

Rijd sneller.

Drive safely.

Rijd veilig!

We'll drive.

We zullen rijden.

You drive.

- Jij rijdt.
- U rijdt.
- Jullie rijden.

Drive on.

Kom naar voren!

- Tom is not able to drive a car.
- Tom cannot drive.
- Tom cannot drive a car.
- Tom can't drive a car.
- Tom can't drive.
- Tom isn't able to drive a car.

Tom kan geen auto besturen.

I can't drive.

Ik kan niet rijden.

Can anyone drive?

Kan iemand rijden?

Please drive safely.

Rij alsjeblieft voorzichtig.

Can you drive?

- Kun je autorijden?
- Kan je rijden?
- Kunnen jullie rijden?
- Kunt u rijden?

Please drive carefully.

Rij alsjeblieft voorzichtig.

Tom will drive.

Tom zal rijden.

I'll drive myself.

Ik zal zelf rijden.

Can he drive?

Kan hij rijden?

I'll drive her.

Ik zal ze brengen.

I can drive.

Ik kan rijden.

I drive fast.

Ik rij snel.

Do you drive?

- Rijdt u?
- Rijden jullie?

You can't drive.

Je kunt niet rijden.

Tom does drive.

Tom rijdt wel degelijk.

Sami doesn't drive.

Sami rijdt niet.

I drive safely.

Ik rijd veilig.

Does Tom drive?

Rijdt Tom?

- Can you drive a car?
- Can you drive?
- Do you know how to drive a car?
- Do you know how to drive?

- Kunt gij autorijden?
- Kunt u autorijden?
- Kan je rijden?
- Kan u rijden?

- Don't drive under the influence.
- Don't drink and drive.
- Don't drive under the influence of drink.

- Rij niet onder invloed van alcohol.
- Rij niet onder invloed.

- I cannot drive a bus.
- I can't drive a bus.

Ik kan geen bus besturen.

- Tom cannot drive a car.
- Tom can't drive a car.

Tom kan geen auto besturen.

I'll drive you home.

- Ik zal je naar huis rijden.
- Ik zal je met de auto naar huis brengen.
- Ik breng je met de auto naar huis.

They all can drive.

Ze kunnen allemaal rijden.

Don't let her drive.

Laat haar niet rijden.

Can I drive, please?

Mag ik rijden, alstublieft?

Who's going to drive?

Wie gaat er rijden?

Perhaps you'd better drive.

Misschien zou jij moeten rijden.

I want to drive.

Ik wil rijden.

I drive a convertible.

Ik rij een cabriolet.

You'll have to drive.

U zult moeten rijden.

My brother can drive.

Mijn broer kan rijden.

I don't drive often.

Ik rij niet vaak.

Women drive men crazy.

- Vrouwen maken mannen gek.
- Vrouwen zorgen ervoor dat mannen gekke dingen doen.

Bob also can drive.

Bob kan ook autorijden.

Jack doesn't drive fast.

Jack rijdt niet snel.

Tom doesn't drive fast.

Tom rijdt niet snel.

- I'm driving.
- I drive.

- Ik rijd.
- Ik rij.

I drive a cab.

- Ik rijd een taxi.
- Ik bestuur een taxi.

- I am learning how to drive.
- I'm learning how to drive.

Ik leer autorijden.

- Can you drive a car?
- Do you know how to drive?

Kun je autorijden?