Translation of "Slowly" in Dutch

- Walk slowly.
- Walk slowly!

- Ga langzaam.
- Loop langzaam.
- Ga langzaam!
- Ga langzaam vooruit.
- Wandel langzaam.

Slowly!

Langzaam!

- Eat meals slowly.
- Eat slowly.

- Eet langzaam!
- Eet langzaam.

- You're going slowly.
- You're walking slowly.
- You walk slowly.

Jullie gaan langzaam.

- Speak more slowly.
- Speak more slowly!

Spreek langzamer!

- Eat slowly.
- Eat your food slowly.

Eet langzaam!

- We went slowly.
- We walked slowly.

We liepen langzaam.

- More haste, less speed.
- Hurry slowly.
- Hasten slowly.
- Make haste slowly.

Haast je langzaam.

Work slowly.

Werk langzaam.

Drive slowly.

- Rij langzaam.
- Rij langzaam!

Speak slowly.

Spreek langzaam.

Slowly, please.

- Traag, a.u.b.
- Traag alstublieft.
- Langzaam alsjeblieft.

Eat slowly.

- Eet langzaam!
- Eet langzaam.

Walk slowly.

Ga langzaam.

Hasten slowly.

Haast je langzaam.

Speak slowly!

- Spreek langzaam!
- Spreek langzaam.

Die slowly!

Sterf langzaam!

Exhale slowly.

- Adem langzaam uit!
- Langzaam uitademen!

Walk slowly!

Ga langzaam!

Talk slowly.

Praat langzaam.

- Speak more slowly, please!
- Please speak more slowly!
- Speak more slowly, please.

- Kunt u langzamer spreken alstublieft?
- Spreekt u alstublieft langzamer!

- Speak more slowly, please!
- Speak more slowly, please.

Kunt u langzamer spreken alstublieft?

- Please speak more slowly.
- Please speak more slowly!

- Spreekt u alstublieft langzamer.
- Spreek langzamer alsjeblieft.

- Haste makes waste.
- Hasten slowly.
- Make haste slowly.

Haast u langzaam.

- Please speak more slowly.
- Speak more slowly, please.

Spreekt u alstublieft langzamer.

Very, very slowly.

heel erg langzaam.

Slowly, from below.

Rustig aan, van onderaf.

Slowly, no rush.

Rustig aan. Heb geen haast.

Walk more slowly.

Loop eens wat langzamer.

Tom walks slowly.

Tom stapt traag.

Make haste slowly.

Haast je langzaam.

He walks slowly.

Hij loopt langzaam.

Eat meals slowly.

Eet langzaam.

Snails move slowly.

Slakken bewegen langzaam.

Tom reads slowly.

Tom leest langzaam.

Tom eats slowly.

Tom eet langzaam.

Tom translates slowly.

Tom vertaalt langzaam.

Please speak slowly.

Spreek alsjeblieft langzaam!

Maria walks slowly.

Maria gaat langzaam.

More slowly, please.

- Langzamer alsjeblieft.
- Niet zo snel, alsjeblieft.
- Langzaam aan, alsjeblieft.

Tom writes slowly.

Tom schrijft langzaam.

Tom drives slowly.

- Tom rijdt langzaam.
- Tom rijdt traag.

I eat slowly.

Ik eet langzaam.

We ate slowly.

We aten langzaam.

We walked slowly.

We liepen langzaam.

Tom works slowly.

- Tom werkt langzaam.
- Tom werkt traag.

Tom speaks slowly.

Tom spreekt langzaam.

She works slowly.

Ze werkt langzaam.

- Speak more slowly.
- Speak more slowly!
- Speak slower.
- Talk slower.

- Spreek langzamer!
- Spreek langzamer.

- Please speak slowly.
- Please speak more slowly.
- Speak slower, please.

Spreekt u alstublieft langzamer!

She's just slowly dying

Ze sterft langzaam...

Speak slowly and clearly.

Spreek langzaam en duidelijk.

They moved ahead slowly.

Ze gingen langzaam vooruit.

My grandmother speaks slowly.

Mijn oma praat langzaam.

My mother speaks slowly.

- Mijn moeder spreekt traag.
- Mijn moeder spreekt langzaam.

The glacier moves slowly.

De gletsjer beweegt langzaam.