Examples of using "Dance" in a sentence and their dutch translations:
Zij zal dansen.
Dans!
Hij zal dansen.
Laten we dansen.
Ze zullen dansen.
We zullen dansen.
Zij zal dansen.
Kom dansen!
Iedereen dansen!
- Dans met ons.
- Dans met ons mee.
Laten we dansen, lieverd!
Wil je dansen?
- Wil je dansen?
- Wilt u dansen?
- Willen jullie dansen?
Ik kan niet dansen.
Ik dans graag.
Ik kan niet dansen.
Wij dansen samen.
Zullen we dansen?
- Vandaag gaan we dansen.
- Vandaag dansen we.
Dans met haar!
Ik kan dansen.
- Laten we dansen, lieverd!
- Laten we dansen, schat!
Dans met ons mee.
Kun je dansen?
Kom met me dansen!
Wilt u met me dansen?
Ik kan al dansen.
Maria kan goed dansen.
Ik wil dansen.
Maria kan goed dansen.
Tom wil dansen.
Zij wil dansen.
Kan ik hier dansen?
Hij wil dansen.
Ze houden van dansen.
Tom begon te dansen.
Ze is danslerares.
- Ik dans graag.
- Ik vind dansen leuk.
Ik dans graag.
Sami wilde dansen.
Ik zal dansen.
Laten we dansen, lieverd!
Tom wilde dansen.
Laten we zingen en dansen.
Ik volg een danscursus.
- Ik dans graag.
- Ik vind dansen leuk.
- Ge kunt toch dansen, ja?
- Je kan dansen, nietwaar?
- Wil je met me dansen?
- Wil je met mij dansen?
- Wil je met me dansen?
- Wil je met mij dansen?
Hij zei dat hij niet zou dansen.
Laten we dansen op haar lied.
- Ge kunt toch dansen, ja?
- Je kan dansen, nietwaar?
Je kan niet dansen, of wel?
- We zullen dansen.
- We gaan dansen.
- Wil je dansen?
- Wilt u met mij dansen?
Betty is danslerares.
Mijn zus houdt van dansen.
Heb je me zien dansen?
Ik wil alleen maar dansen.
Ik wil niet dansen.
Ik kan niet erg goed dansen.
Wil je dansen?
- Tom heeft Mary doen dansen.
- Tom heeft Mary overtuigd om te dansen.