Examples of using "Cookie" in a sentence and their dutch translations:
Mama, Tom heeft mijn koekje opgegeten!
Mijn hond heet Cookie.
- Dat is het leven.
- Zo is het leven nu eenmaal.
- Zo gaat het nu eenmaal.
Is Cookie een hond of een kat?
Wil je het koekje daar niet opeten?
Tom gaf Marie een hartvormig koekje.
Cookie is de liefste hond van allemaal.
Tom bood me een koekje aan, maar ik sloeg het af.
- Zo is het leven nu eenmaal.
- Zo is het leven.
- Zo gaat het nu eenmaal.
Cookie is een goede naam voor een hamster.
Een koekje ligt onder de tafel.
ze braken de koekjes open en begonnen direct aan de vulling.
Cookie is geen goede naam voor een hond.
Ze wist nu waar het koekje naartoe was.
Wie heeft het laatste koekje opgegeten?
- Zo is het leven.
- Zo gaat het nu eenmaal.
- Zo is het leven nu eenmaal.
- Zo gaat het nu eenmaal.
we deden enthousiast en gaven haar een koekje als ze het deed.
Is Cookie een hond of een kat?
"Hou op te bedelen om een koekje, Tim," zei zijn moeder. "Je weet het: 'Kinderen die vragen, worden overgeslagen.'"
- Dat is het leven.
- Zo is het leven.
- Zo gaat het nu eenmaal.
- Zo is het leven.
- Zo gaat het nu eenmaal.
- Dat is het leven.
- Zo is het leven nu eenmaal.
- Zo is het leven.
- Zo gaat het nu eenmaal.