Examples of using "Cigarette" in a sentence and their dutch translations:
- Doof uw sigaret a.u.b.
- Maak je sigaret alsjeblieft uit.
Doe die sigaret uit.
- Ik heb een sigaret nodig.
- Ik moet een sigaret hebben.
Ze rookte een sigaret.
Ik haat sigarettenrook.
Ik ben allergisch voor sigarettenrook.
Ik ga een sigaret roken.
De overheid heeft een verbod geplaatst op advertenties voor sigaretten op televisie.
Laat geen sigarettenas op het tapijt vallen.
De man stak een sigaret op met een aansteker.
Tom dronk koffie terwijl Mary een sigaret rookte.
- Ik heb een sigaret nodig.
- Ik moet een sigaret hebben.
Tom zat op de bank een sigaret te roken.
Maak de asbak leeg want hij zit vol met peuken.
Je kan maar beter je sigaret uitdoen voor Terry het ziet.
Tom ging naar buiten om te roken.
Tom zat op de bank een sigaret te roken.
Tom hield een glas whiskey in zijn ene hand en een sigaret in de andere.