Translation of "Bread" in Dutch

- She ate the bread.
- She eats bread.
- He is eating bread.
- He eats bread.
- He's eating bread.
- She's eating bread.

Zij eet brood.

- I eat bread.
- I'm eating bread.
- I am eating bread.

Ik eet brood.

- We eat bread.
- We are eating bread.
- We're eating bread.

Wij eten brood.

- I like bread.
- I love bread.

Ik hou van brood.

- I eat bread.
- I'm eating bread.

Ik eet brood.

- She eats bread.
- She's eating bread.

Zij eet brood.

- I'm eating bread.
- I am eating bread.

Ik eet brood.

- Where's the bread?
- Where is the bread?

Waar is het brood?

- I am baking bread.
- I'm baking bread.

- Ik ben brood aan het bakken.
- Ik bak brood.

- We bought some bread.
- We bought bread.

- Wij kochten brood.
- Wij hebben brood gekocht.

- She buys bread.
- She is buying bread.

Ze koopt brood.

- Cat eats bread.
- The cat eats bread.

De kat eet brood.

I prefer brown bread to white bread.

Ik heb liever bruin brood dan wit brood.

- The man ate bread.
- That man ate bread.

De man at brood.

White bread, please.

Witbrood, alstublieft.

I love bread.

Ik hou van brood.

You're a bread.

Je bent een brood.

I eat bread.

Ik eet brood.

Eat the bread!

Eet het brood!

I have bread.

- Ik heb brood.
- Ik heb een brood.

You bought bread.

Je hebt brood gekocht.

I'm buying bread.

Ik koop brood.

You buy bread.

Jij koopt brood.

She buys bread.

Ze koopt brood.

We buy bread.

Wij kopen brood.

They buy bread.

Zij kopen brood.

I like bread.

Ik hou van brood.

She baked bread.

Ze heeft brood gebakken.

Tom baked bread.

Tom bakte brood.

Where's the bread?

Waar is het brood?

Bread and games.

Brood en spelen.

They have bread.

Zij hebben brood.

I want bread.

Ik wil brood.

Eat that bread!

Eet dat brood!

She bought bread.

- Zij kocht brood.
- Zij heeft brood gekocht.

Yann ate bread.

Yann at brood.

I baked bread.

- Ik bakte brood.
- Ik heb brood gebakken.

He bought bread.

- Hij kocht brood.
- Hij heeft brood gekocht.

He buys bread.

Hij koopt brood.

We bought bread.

- Wij kochten brood.
- Wij hebben brood gekocht.

We eat bread.

Wij eten brood.

Cat eats bread.

De kat eet brood.

Cats eat bread.

Katten eten brood.

Tom bought bread.

- Tom kocht brood.
- Tom heeft brood gekocht.

She eats bread.

Zij eet brood.

Tom made bread.

- Tom maakte brood.
- Tom heeft brood gemaakt.

- The boy eats bread.
- The boy is eating bread.

De jongen eet brood.

- You bought some bread.
- You were buying some bread.

U kocht brood.

- This bread is very delicious.
- This bread is delicious.

Dit brood is heerlijk.

- The man ate bread.
- The man was eating bread.

De man at brood.

- The woman is eating bread.
- The woman eats bread.

De vrouw eet brood.

- I bought fresh bread.
- I bought some fresh bread.

Ik heb vers brood gekocht.