Translation of "Skiën" in Spanish

0.005 sec.

Examples of using "Skiën" in a sentence and their spanish translations:

- Kan jij skiën?
- Kunt u skiën?
- Kunnen jullie skiën?

¿Puedes esquiar?

Ik kan skiën.

Sé esquiar.

Tom houdt van skiën.

Tom ama esquiar.

Skiën is mijn passie.

Esquiar es mi pasión.

Tom ging alleen skiën.

Tom fue a esquiar solo.

Tom kan niet skiën.

Tom no sabe esquiar.

Skiën is mijn lievelingssport.

El esquí es mi deporte favorito.

Ik hou van skiën.

Me encanta esquiar.

Ik ben goed in skiën.

- Soy bueno esquiando.
- Se me da bien el esquí.
- Se me da bien esquiar.

Ik hou erg van skiën.

Me gusta mucho esquiar.

We gingen skiën in Canada.

Fuimos a esquiar a Canadá.

Ze is goed in skiën.

Ella es buena esquiando.

Tom houdt ook van skiën.

A Tom también le gusta esquiar.

Tom was aan het skiën.

Tom estaba esquiando.

Ik ga erg vaak skiën.

Voy muy a menudo a esquiar.

Ik geniet niet van skiën.

No me divierte esquiar.

Tom is goed in skiën.

Tom es bueno esquiando.

- Hoeveel keer per jaar gaat ge skiën?
- Hoeveel keer per jaar ga je skiën?

¿Cuántas veces al año vas a esquiar?

Alle jongens genoten van het skiën.

- A todos los chicos les gustó esquiar.
- Todos los chicos disfrutarón esquiando.

Hij ging in de winter skiën.

Fue a esquiar durante el invierno.

Ik denk dat ik ga skiën.

Creo que iré a esquiar.

Skiën is één van mijn hobby's.

Esquiar es uno de mis pasatiempos.

Na de lunch gingen we skiën.

Después de almorzar, fuimos a esquiar.

Mijn familie gaat elke winter skiën.

Mi familia va a esquiar cada invierno.

Ik wil met haar gaan skiën.

Quiero ir a esquiar con ella.

Weet jij hoe je moet skiën?

¿Sabes esquiar?

Sam is in januari gaan skiën.

Sam se fue a esquiar en enero.

- We gingen naar de berg om te skiën.
- We gingen naar de bergen om te skiën.

Fuimos a la montaña a esquiar.

Ik heb mijn been met skiën gebroken.

Me rompí la pierna esquiando.

Zij gaan altijd skiën in de winter.

Ellos siempre van a esquiar durante el invierno.

Ik ging vaak in de winter skiën.

A menudo iba a esquiar en el invierno.

Toen hij jong was kon hij goed skiën.

Él esquiaba bien cuando era joven.

We gingen naar de bergen om te skiën.

Fuimos a la montaña a esquiar.

De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.

El invierno pasado fui a esquiar a Canadá.

Hij kan totaal niet zwemmen, maar voor skiën is hij de beste.

Él no sabe nadar en absoluto, pero esquiando es el número uno.