Translation of "Boer" in Spanish

0.006 sec.

Examples of using "Boer" in a sentence and their spanish translations:

Mijn opa was boer.

Mi abuelo era un granjero.

Hij wilde boer worden.

Él quería ser granjero.

Ik heb harten boer.

Tengo la jota de copas.

Tom liet een boer.

Tom soltó un erupto.

Hij is een boer.

Él es un granjero.

...een gewone burger en een boer...

un ciudadano de a pie, un peón de campo,

- Ik ben landbouwer.
- Ik ben boer.

Soy granjero.

- Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.
- Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet.

Lo que el granjero no conoce, no se lo come.

Dat is wat de term ‘kleine boer’ betekent.

Eso significa ser “pequeña agricultora“.

Wat de boer niet kent, dat eet hij niet.

Lo que el granjero no conoce, no se lo come.

Als de vos de passie preekt, boer, let op uw kippen.

Cuando la zorra predica, agricultor, ten cuidado con los pollos.

Dit is Wes Jackson, een boer waar ik wat tijd mee doorbracht in Kansas.

Este es Wes Jackson, un agricultor con quien me encontré en Kansas.

De volgende dag berijdt de zoon van de boer een van de wilde paarden

Al día siguiente, el hijo del granjero monta uno de los caballos salvajes,

"Wat bedoel je?" vroeg Dima, maar liet een boer, want als hij stil zou blijven, zou deze zin te eenvoudig zijn.

—¿Qué quieres decir? —preguntó Dima, pero eructó, ya que si hubiera permanecido en silencio esta oración habría sido demasiado simple.