Translation of "Hond" in Polish

- Een hond rent.
- Een hond loopt.

Pies biegnie.

- Heb je een hond?
- Hebben jullie een hond?
- Hebt u een hond?

- Czy ma pan psa?
- Masz psa?

- Waar is jouw hond?
- Waar is je hond?

- Gdzie twój pies?
- Gdzie jest twój pies?

- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!

Uwaga zły pies!

Deze hond bijt.

Ten pies gryzie.

De hond eet.

Pies je.

Een hond rende.

Pies biegał.

Mijn hond miauwt.

Mój pies miauczy.

- Ik zag een hond.
- Ik heb een hond gezien.

Widziałem psa.

- Ik heb een grote hond.
- Mijn hond is groot.

Mój pies jest duży.

- De hond springt.
- De hond is aan het springen.

Pies skacze.

- Laat de hond niet binnen!
- Laat de hond niet binnenkomen.
- Laat de hond niet binnen.

Nie wpuszczaj psa.

- Praat je tegen je hond?
- Praat u tegen uw hond?
- Praten jullie tegen jullie hond?

- Rozmawiasz ze swoim psem?
- Czy rozmawiasz ze swoim psem?

- Ik houd van deze hond.
- Ik hou van deze hond.

Lubię tego psa.

De hond was doodgevroren.

Ten pies zamarzł na śmierć.

De hond was dood.

Pies był nieżywy.

De hond was stervende.

Pies był umierający.

De hond is dood.

Pies jest martwy.

Dit is Maria's hond.

To jest pies Mary.

Ik zie de hond.

Widzę psa.

Hij heeft een hond.

- On ma psa.
- Ma psa.

Ik zag een hond.

- Widziałem psa.
- Widziałam psa.

Ik heb een hond.

Mam psa.

Waar is mijn hond?

Gdzie jest mój pies?

Deze hond rent snel.

Ten pies szybko biega.

Ik ben een hond.

Jestem psem.

De hond is wit.

Pies jest biały.

Wat een enorme hond!

Ależ wielki pies!

Uw hond is hier.

- Tu jest twój pies.
- Twój pies jest tutaj.

Dit is jouw hond.

To twój pies.

De hond wil vlees.

Pies chce mięsa.

Pas op de hond!

Strzeż się psa!

Heeft hij een hond?

Czy on ma psa?

Die hond is groot.

Tamten pies jest wielki.

Heb je een hond?

- Czy ma pan psa?
- Masz psa?

Wat een grote hond!

- Ależ wielki pies!
- Jaki wielki pies!

Mijn hond is wit.

Mój pies jest biały.

De zwarte hond rende.

Biegł czarny pies.

Ik heb geen hond.

Nie mam psa.

Dat is mijn hond.

To mój pies.

Waar is jouw hond?

- Gdzie twój pies?
- Gdzie jest twój pies?

Mijn hond eet druiven.

Mój pies je winogrona.

Mijn hond heet Cookie.

Mój pies nazywa się Cookie.

Waar is de hond?

Gdzie jest pies?

Heeft de hond geblaft?

Czy pies szczekał?

Dit is Toms hond.

To jest pies Toma.

- Mike heeft zijn hond Spike genoemd.
- Mike noemde zijn hond Spike.

Mike nazwał swojego psa Spike.

- Ik heb een zeer mooie hond.
- Ik heb een erg mooie hond.

Mam bardzo pięknego psa.

- De hond van Tom kan goed zwemmen.
- Toms hond kan goed zwemmen.

Pies Toma całkiem nieźle pływa.

Alice zag de hond niet.

Alice nie widziała tego psa.

Deze hond is van mij.

To mój pies.

Ik houd van deze hond.

Lubię tego psa.

Een hond blaft tegen vreemden.

Pies szczeka na obcych.

We noemden de hond Tim.

Nazwaliśmy psa Tim.

De hond is van mij.

Ten pies jest mój.

Deze hond loopt heel snel.

Ten pies biega bardzo szybko.

Ik heb een grote hond.

Mam dużego psa.

Ik hou van die hond.

Lubię tego psa.

Ken heeft een witte hond.

Ken ma białego psa.

Heeft zij een hond? Nee.

Czy ona ma psa? Nie.

Ik wil een nieuwe hond.

Chcę nowego psa.

Ik hou van de hond.

Lubię tego psa.

Deze hond eet bijna alles.

Ten pies je prawie wszystko.

Je hond is erg groot.

Twój pies jest bardzo duży.

We noemen onze hond Johnnie.

Nazywamy naszego psa Johnnie.

Hij noemde zijn hond Popeye.

Nazwał swojego psa Popeye.

De hond achtervolgde het konijn.

Pies gonił królika.

De hond is van u.

Ten pies jest twój.

Toms hond kan goed zwemmen.

Pies Toma dobrze umie pływać.