Translation of "'het" in Polish

0.029 sec.

Examples of using "'het" in a sentence and their polish translations:

- Het regent pijpenstelen.
- Het regent dat het giet.
- Het hoost.
- Het giet.
- Het regent keihard.
- Het regent enorm.

Leje jak z cebra.

- Het regent.
- Het is aan het regenen.

Pada deszcz.

- Het sneeuwt.
- Het is aan het sneeuwen.

Pada śnieg.

Het vrouwtje begrijpt het.

Wiadomość dotarła do samicy.

- Bestudeer het.
- Onderzoek het.

Zbadaj to.

- Herstel het alsjeblieft.
- Herstel het alstublieft.
- Regel het alsjeblieft.
- Regel het alstublieft.

Napraw to, proszę.

Ontwikkelde het Westen het krachtig,

Zachód stanowczo ją podwyższył

Het was aan het sneeuwen.

Padał śnieg.

Zeg het in het Engels.

Powiedz to po angielsku.

Zeg het in het Frans.

Powiedz to po francusku.

- Vergeet het niet.
- Onthou het.

Zapamiętaj to.

Het een verklaart het ander.

Jedno wyjaśnia drugie.

Het is aan het regenen.

Deszcz pada.

- Regent het?
- Is het regenachtig?

Czy jest deszczowo?

Zeg het in het Hongaars!

Powiedz to po węgiersku!

- Het ijs is aan het smelten.
- Het ijs smelt.

Lód topnieje.

- Het is weer aan het regenen.
- Het regent weer.

- Znowu pada.
- Znów pada deszcz.

- Misschien gaat het sneeuwen.
- Het is mogelijk dat het gaat sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.

Może padać śnieg.

- Het werkte.
- We hebben het gedaan.
- Ik heb het gehaald.
- Ik heb het gedaan.

- Udało się.
- Zrobiliśmy to.

Hoe ver is het van het vliegveld naar het hotel?

Jak daleko jest z lotniska do hotelu?

- Het is het proberen waard.
- Het is een poging waard.

Warto spróbować.

- Het spookt in dat huis.
- Het spookt in het huis.

Ten dom jest nawiedzony.

- Het is gloednieuw.
- Het is splinternieuw.
- Het is volledig nieuw.

- To nówka sztuka.
- To jest wielka nowość.

Jij hebt het voor het zeggen.

Wy tu rządzicie.

Onder het ijs ligt het grondgesteente.

Pod lodem znajduje się skała macierzysta.

Het krioelende leven in het bos,

z lasem tętniącym życiem

"Wie is het?" "Ik ben het."

"Kto tam?" "Ja."

Hij wist het vanaf het begin.

Wiedział o tym od początku.

- Het is geweldig.
- Het is prachtig.

To jest cudowne.

- Het is ongelofelijk.
- Het is ongelooflijk.

To niewiarygodne.

Het woordenboek ligt op het bureau.

- Słownik jest na biurku.
- Słownictwo jest na biurku.

- Ik begrijp het.
- Ik snap het.

Rozumiem.

Noch het ene, noch het andere.

Ani jeden, ani drugi.

- Het is transparant.
- Het is doorzichtig.

To jest przeźroczyste.

- Je kunt het!
- Jullie kunnen het.

- Możesz to zrobić.
- Potrafisz to zrobić!

- Het is gevaarlijk!
- Het is gevaarlijk.

To niebezpieczne!

Het kind met het badwater weggooien.

Wylać dziecko z kąpielą.

- Het is makkelijk.
- Het is simpel.

To łatwe.

Plooi het blad in het midden.

Zegnij kartkę w połowie.

- Verlaat het schip!
- Verlaat het schip.

Opuścić statek!

Het is tijd voor het middageten.

Czas na obiad.

Het huis is in het dorp.

Dom jest na wsi.

Ik weet het, ik weet het.

Wiem, wiem.

- Het lijkt makkelijk.
- Het lijkt eenvoudig.

Brzmi lekko.

- Misschien gaat het sneeuwen.
- Het is mogelijk dat het gaat sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.

Może padać śnieg.

- Het ziet ernaar uit dat het gaat regenen.
- Het zal waarschijnlijk regenen.
- Waarschijnlijk regent het.

Prawdopodobnie będzie padać.

Het stinkt.

Śmierdzi!

Het noorderlicht.

Zorze polarne.

...het waterstofuniversum...

wszechświat wodoru,

Het resultaat?

Wynik?

Het oerbos.

Jest stary las.

Vergeet het!

- Zapomnij o tym!
- Zapomnij!

Neem het.

Weź to.

Regent het?

Pada deszcz?

Het werkt.

To działa.

Het sneeuwde.

Padał śnieg.

Controleer het!

Spróbuj!

Houd het.

Zatrzymaj to.

Vervang het.

Wymień to.

Onthoud het.

Zapamiętać to.

Accepteer het.

Pogódź się z tym.

Het regent.

- Pada.
- Leje.
- Pada deszcz.

Het telt.

To ma znaczenie.

Het sneeuwt.

Pada śnieg.

Het faalde.

- Nie powiodło się.
- Nie udało się.

Het werkte.

- Udało się.
- Zadziałało.

Negeer het.

Nie zwracaj na to uwagi.

Zeg het.

Powiedz to.

Laat het.

Zostaw to!

Het leeft!

To żyje!

Pak het!

Łap!

Het breekt!

Łamie się!

Werkt het?

Czy to działa?

Het gaat over het begrijpen van onze plaats in het universum.

Chodzi tu o zrozumienie naszego miejsca we wszechświecie.

- Vandaag is het woensdag.
- Het is vandaag woensdag.
- Het is woensdag.

- Dziś jest środa.
- Dzisiaj jest środa.

- Misschien gaat het sneeuwen.
- Misschien zal het sneeuwen.
- Misschien sneeuwt het.

Może padać śnieg.

- Men moet het ijzer smeden als het heet is.
- Smeed het ijzer terwijl het heet is.
- Men moet het ijzer smeden wanneer het heet is.

Trzeba kuć żelazo, póki gorące.

- Het ligt op het puntje van mijn tong.
- Het ligt op het topje van mijn tong.

Mam to na końcu języka.

- Het is lekker. Je moet het eens proeven.
- Het is heerlijk. U moet het eens proberen.

To jest dobre. Powinieneś spróbować.

- Hoe gaat het?
- Hoe gaat het met je?
- Hoe gaat het ermee?
- Hoe gaat het met u?
- Hoe maak je het?
- Hoe is het ermee?
- Hoe gaat het met jullie?

Jak się masz?

Het is mogelijk. De mens kan het.

To możliwe. Człowiek może tego dokonać.

Het imiteert het geluid van de kiskadie.

Imituje dźwięk ptaka o nazwie bentewi wielki.

Het verminderen en het recycleren van afval;

redukowanie odpadów i odzyskiwanie ich wartości;

Maar het is net boven het vriespunt.

Ale temperatura wciąż jest bliska zamarzaniu.

Het is namiddag in het Braziliaanse Pantanal.

Późne popołudnie, równina Pantanal w Brazylii.

In het donker is het veel beter.

Po zmroku jest o wiele lepszy.

Ik voel het. Het is al koeler.

Czuję, że już jest chłodniej.

Het antwoord dat ik het meest hoor,

Odpowiedzią, którą najczęściej słyszę,