Translation of "Hotel" in German

0.019 sec.

Examples of using "Hotel" in a sentence and their german translations:

Dat is een hotel.

Das ist ein Hotel.

- Zit jij in dit hotel?
- Verblijft u vannacht in dit hotel?

Übernachten Sie in diesem Hotel?

- We overnachtten in een goedkoop hotel.
- We hebben in een goedkoop hotel overnacht.
- We verbleven in een goedkoop hotel.

- Wir übernachteten in einem billigen Hotel.
- Wir haben in einem günstigen Hotel übernachtet.

- Kunt u mij een hotel aanbevelen?
- Kan u mij een hotel aanraden?

Können Sie mir ein Hotel empfehlen?

- Dit hotel is vorig jaar gebouwd.
- Dit hotel werd vorig jaar gebouwd.

Dieses Hotel wurde voriges Jahr gebaut.

- Dat hotel ligt op een heuvel.
- Het hotel ligt op een heuvel.

Das Hotel liegt auf einem Hügel.

Het hotel was in zicht.

Das Hotel war in Sichtweite.

Het hotel is daar beneden.

Das Hotel ist dort unten.

Hij bleef in het hotel.

Er blieb im Hotel.

Zitten we in hetzelfde hotel?

Sind wir im gleichen Hotel?

Ze eten in het hotel.

Sie essen im Hotel.

Ik woon in een hotel.

Ich wohne in einem Hotel.

Dit hotel heeft gratis wifi.

Dieses Hotel hat kostenloses WLAN.

Is dit soms ons hotel?

Ist das etwa unser Hotel?

Zit jij in dit hotel?

Übernachten Sie in diesem Hotel?

Mijn oom runt een hotel.

Mein Onkel hat ein Hotel.

Ik woon in dit hotel.

Ich wohne in diesem Hotel.

Uiteindelijk bereikte zij het hotel.

Schließlich erreichte sie das Hotel.

Het hotel zit vol buitenlanders.

Das Hotel ist voller Ausländer.

Dit hotel heeft geen zwembad.

Dieses Hotel hat keinen Pool.

Mijn oom heeft een hotel.

Mein Onkel hat ein Hotel.

- We overnachtten in een goedkoop hotel.
- We hebben in een goedkoop hotel overnacht.

Wir übernachteten in einem billigen Hotel.

- Ik wil overnachten in het Hilton Hotel.
- Ik wil overnachten bij het Hilton Hotel.

Ich möchte einmal Gast im Hilton sein.

- Is er een kapper in het hotel?
- Is er een kapsalon in het hotel?

Gibt es einen Frisör im Hotel?

Neem een taxi naar het hotel.

- Nehmen Sie ein Taxi zum Hotel.
- Nimm ein Taxi zum Hotel!

Hoe kan ik het hotel bereiken?

Wie kann ich das Hotel erreichen?

Ze is nu in het hotel.

Sie ist jetzt im Hotel.

Dit hotel is vorig jaar gebouwd.

Dieses Hotel wurde voriges Jahr gebaut.

Dat hotel ligt op een heuvel.

Das Hotel liegt auf einem Hügel.

We overnachtten in een goedkoop hotel.

- Wir übernachteten in einem billigen Hotel.
- Wir haben in einem günstigen Hotel übernachtet.
- Wir übernachteten in einem preiswerten Hotel.

Waarom bevalt dit hotel Tom niet?

Warum gefällt es Tom nicht in diesem Hotel?

Ons hotel ligt naast de kust.

Unser Hotel grenzt an die Meeresküste.

Kunt u mij een hotel aanbevelen?

Können Sie mir ein Hotel empfehlen?

Bent u tevreden over het hotel?

Sind Sie mit dem Hotel zufrieden?

Ik kan een goed hotel aanbevelen.

Ich kann ein gutes Hotel empfehlen.

Jullie kunnen achter het hotel parkeren.

Sie können hinter dem Hotel parken.

Kan u mij een hotel aanraden?

Können Sie mir ein Hotel empfehlen?

Tom kwam aan in het hotel.

Tom kam im Hotel an.

Ik blijf momenteel in het hotel.

Ich bleibe momentan im Hotel.

Het hotel heeft een gastvrije sfeer.

Das Hotel hat eine einladende Atmosphäre.

Tom kon achter het hotel parkeren.

Tom konnte hinter dem Hotel parken.

Het hotel staat op een berg.

Das Hotel steht auf dem Berg.

Is het hotel ver van hier?

Ist das Hotel weit entfernt von hier?

Het hotel is vol van buitenlanders.

Das Hotel ist voller Ausländer.

Wij reden terug naar het hotel.

Wir fuhren zurück zum Hotel.

Mag ik een ander hotel aanbevelen?

Darf ich ein anderes Hotel empfehlen?

Het hotel ligt tegenover het meer.

Das Hotel liegt gegenüber vom See.

We willen naar het hotel gaan.

Wir wollen zum Hotel.

Ligt het hotel dicht bij het vliegveld?

Befindet sich das Hotel nahe am Flughafen?

Het is niet ver van het hotel.

- Es ist nicht weit vom Hotel.
- Es ist nicht weit vom Hotel aus gesehen.

Tom heeft een reservering bij dit hotel.

Tom hat in diesem Hotel reserviert.

Hij en ik verbleven in het hotel.

Er und ich blieben im Hotel.

We hebben in een goedkoop hotel overnacht.

- Wir übernachteten in einem billigen Hotel.
- Wir haben in einem günstigen Hotel übernachtet.

Is er een kapsalon in het hotel?

Gibt es in dem Hotel einen Friseursalon?

Dit hotel is beter dan dat andere.

- Dieses Hotel ist besser als jenes Hotel.
- Dieses Hotel ist besser als das andere.

Breng me alstublieft naar het Grand Hotel.

Bringen Sie mich bitte zum Grand Hotel.

Ik wil naar een hotel toe gaan.

Ich möchte zu einem Hotel gehen.

Wat is het faxnummer van dit hotel?

Wie lautet die Faxnummer dieses Hotels?

In dat hotel heerst een gezellige atmosfeer.

In diesem Hotel herrscht eine gemütliche Stimmung.

De service in het hotel is top.

Die Leistungen im Hotel sind erstklassig.

Dit hotel is beter dan het andere.

Dieses Hotel ist besser als das andere.

Is er een boekhandel in het hotel?

Gibt es im Hotel einen Buchladen?

- Ik ben een half uurtje niet in het hotel.
- Ik ben een half uur van het hotel verwijderd.

Ich bin eine halbe Stunde vom Hotel weg.

Heb je een kamer in het hotel gereserveerd?

- Hast du ein Hotelzimmer reserviert?
- Hast du ein Zimmer im Hotel reserviert?
- Hast du ein Zimmer reserviert im Hotel?

Ik heb liever een hotel bij de luchthaven.

Ich ziehe ein Hotel am Flughafen vor.

We verbleven in een hotel bij het meer.

Wir wohnten in einem Hotel am See.