Examples of using "Oğlan" in a sentence and their dutch translations:
Waar is de jongen?
De jongen wast zich in de badkamer.
Ik zie een jongen.
De jongen ging naar school.
De jongen spreekt met zijn grootvader.
De jongen kwam thuis.
Deze jongen eet geen snoep.
Hij was slechts drie jaar oud.
Waar is de jongen?
De jongen plukt gele bloemen.
Het jongetje is in de dierentuin.
Het aantal jongens in onze klas is dertig.
De jongen springt.
Tom is een stoute jongen.
De jongen met blauwe ogen is Tom.
Er waren vijf jongens in de kamer.
Hoeveel jongens zijn er in deze klas?
Dit is de jongen die me geholpen heeft.
Ben jij een meisje of een jongen?
Is dat de jonge man over wie u gesproken heeft?
De jongen vocht tegen een zware ziekte.
De jongen smeekte om een nieuwe fiets.
Hij is een jongen, zij is een meisje.
De jongen gooide een papieren vliegtuigje naar de leraar.
Is je kind een jongen of een meisje?
- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.
De jongen verfde zijn haar omdat hij opgemerkt wilde worden.
De jongen heeft drie dagen lang over hoofdpijn geklaagd.
De jongen streelde het meisje rond haar kin en kuste haar op haar wangen.
Is het een meisje of een jongen?
Ik heb twee kinderen, een jongen en een meisje.
Die jongen spreekt alsof hij een volwassene is.
Het is een jongen.
Hij weet zelfs niet of hij een jongen is of een meisje;
Ik ben niet zeker of het een jongen of een meisje is.
Ik vermoed dat die jongen die zo sterk op jou lijkt, je broer is.
De jongen liep weg zonder om te kijken.