Translation of "Çocuk" in Dutch

0.018 sec.

Examples of using "Çocuk" in a sentence and their dutch translations:

Çocuk kaçtı.

- De jongen liep weg.
- De jongen rende weg.

Çocuk olma.

Wees geen kind.

Çocuk kirli.

Het kind is vies.

Çocuk pis.

Het kind is vies.

- Tek çocuk musunuz?
- Tek çocuk musun?

Bent u enig kind?

- Ben çocuk bekliyorum.
- Bekliyorum.
- Çocuk bekliyorum.
- Hamileyim.

Ik ben in verwachting.

- Artık çocuk değilim.
- Ben artık çocuk değilim.

Ik ben geen kind meer.

Elektrikli çocuk trenleri.

Elektrische peutertreinen.

Çocuk sahibi olmamak.

Dat ik geen kinderen heb.

Hangi çocuk Masao'dur?

Welke jongen is Masao?

Çocuk ağlamaya başladı.

De jongen begon te huilen.

Çocuk mutlu oldu.

De jongen werd gelukkig.

Çocuk çok dürüst.

De jongen is heel eerlijk.

O bir çocuk.

Goede jongen.

Dünkü çocuk değilim.

- Ik ben niet van gisteren.
- Ik ben toch geen baby!

Çocuk geri döndü.

De jongen kwam terug.

O çocuk akıllıdır.

Die jongen is slim.

Çocuk için üzüldüm.

Ik had medelijden met de jongen.

Çocuk gözlük takıyor.

- De jongen draagt een bril.
- Het jongetje draagt een bril.

Çocuk karanlıktan korkuyor.

Het kind is bang in het donker.

Çocuk ne dedi?

Wat zei de jongen?

Çocuk suya atladı.

De jongen sprong in het water.

Çocuk bardağa çarptı.

De jongen gooide het glas om.

O çocuk istemiyor.

Ze wil geen kinderen.

Çocuk yatağa düştü.

De jongen viel van het bed.

Çocuk annesine koştu.

Het kind rende naar zijn moeder.

Çocuk kulağını kaşıdı.

De jongen krabde aan zijn oor.

Çocuk çiçekleri boyadı.

Het kind schilderde bloemen.

Çocuk, aynaya dokunma!

Kind, raak niet aan de spiegel!

O çocuk kim?

Wie is die jongen?

O çocuk oyuncağıydı.

Dat was een fluitje van een cent.

Bir çocuk kayıp.

- Er is een kind vermist.
- Er wordt een kind vermist.

O çocuk kimdir?

Wie is die jongen?

O çocuk sıkıldı.

Dat kind verveelde zich.

Onlar daha çocuk.

Ze zijn nog kinderen.

Çocuk ekmek yiyor.

De jongen eet brood.

Çocuk artık ağlamaz.

Het kind weent al niet meer.

Çocuk kediyi okşar.

Het kind streelt de kat.

- Ne biçim bir çocuk!
- Ne can sıkıcı bir çocuk!
- Ne sevimsiz bir çocuk!

Wat een vervelend kind!

O sadece bir çocuk.

- Ze is maar een kind.
- Ze is nog maar een kind.

O çocuk siyah saçlı.

Die jongen heeft zwart haar.

Kötü bir çocuk olma.

Wees geen slechte jongen.

Bir çocuk caddeyi geçiyor.

Een jongen steekt de straat over.

O, ancak bir çocuk.

Hij is maar een kind.

Çocuk köpeği kuyruğundan yakaladı.

De jongen greep de hond bij de staart.

Çocuk bir sandalyeye oturdu.

De jongen zat op een stoel.

Çocuk kasten ayağıma bastı.

- De jongen stond expres op mijn voet.
- De jongen stapte met opzet op mijn voet.

Çocuk korkudan felç oldu.

Het kind was verstijfd van angst.

Üç çocuk parkta oynuyordu.

Drie kinderen waren aan het spelen in het park.

O büyük bir çocuk.

Hij is een grote jongen.

Rubén üç çocuk babasıdır.

Rubén is vader van drie kinderen.

- Çocuk nerede?
- Oğlan nerede?

Waar is de jongen?

O şımarık bir çocuk.

- Hij is een bedorven kind.
- Hij is een verwend kind.

Çocuk bir taş attı.

- De jongen gooide een steen.
- De jongen heeft een steen gegooid.

Birkaç çocuk sahilde oynuyor.

- Er spelen wat kinderen op het strand.
- Er spelen enkele kinderen op het strand.

Geçenlerde konuştuğumuz çocuk odur.

Hij is de jongen over wie we het laatst hadden.

Şu çocuk korku göstermedi.

Die jongen toonde geen angst.

Şu çocuk çok zekidir.

Die jongen is erg intelligent.

Şu çocuk çok akıllıdır.

- Die jongen is erg slim.
- Die jongen is erg intelligent.

Tom şımarık bir çocuk.

Tom is een verwend kind.

O çocuk yemek yemiyor.

Die jongen eet niet.

Ben artık çocuk değilim.

Ik ben geen kind meer.

Bana çocuk muamelesi yaptılar.

Ze behandelden me als een kind.

Tom hâlâ bir çocuk.

Tom is nog een kind.

Bu çocuk benim oğlum.

Deze jongen is mijn zoon.

Erkek çocuk okula gitti.

De jongen ging naar school.

O, üç çocuk babasıdır.

Hij is de vader van drie kinderen.

Parkta birçok çocuk var.

Er zijn veel kinderen in het park.

Her iki çocuk cezalandırıldı.

Beide kinderen werden gestraft.

Çocuk istismarı yasalara aykırıdır.

- Kindermisbruik is strafbaar.
- Kindermisbruik is illegaal.

Ne güzel bir çocuk!

Wat een schattig kind!

Bir çocuk olmak istiyorum.

Ik wil een kind zijn.

Çocuk elini cebine koydu.

De jongen stopte zijn hand in zijn zak.

Küçük çocuk yatağında uykudaydı.

Het jongetje lag in zijn bed te slapen.

Tom harika bir çocuk.

Tom is een geweldig kind.

Kaç tane çocuk var.

Hoeveel kinderen zijn er?

O bir çocuk bekliyor.

- Ze verwacht een kind.
- Ze is zwanger.

Tom akıllı bir çocuk.

Tom is een slim ventje.

Tom güçlü bir çocuk.

Tom is een sterk kind.

Dün gördüğüm çocuk odur.

Dat is het jongetje, dat ik gisteren heb gezien.

O çocuk babasına çekmiş.

Dat jongetje lijkt op zijn vader.