Translation of "Okula" in Dutch

- Okula gidiyorum.
- Ben okula gidiyorum.

Ik ga naar school.

- Okula gitmelisiniz.
- Okula gitmen gerek.

Je moet naar school.

Okula git.

Ga naar school.

Okula gidiyorum.

Ik ga naar school.

Okula gidiyordum.

Ik was onderweg naar school.

- Hangi okula gidiyorsun?
- Hangi okula gidiyorsunuz?

- Naar welke school ga je?
- Naar welke school ga jij?

- Okula nasıl gidersin?
- Okula nasıl gidiyorsun?

Hoe geraak jij op school?

- Onlar okula gitmeliler.
- Okula gitmek zorundalar.

Ze moeten naar school gaan.

- Bugün okula gitmeyeceğim.
- Bugün okula gitmiyorum.

- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.

- Okula gitme zamanıdır.
- Okula gitme vakti.
- Okula gitme vakti geldi.

Het is tijd om naar school te gaan.

- O, okula yaya gider.
- Okula yayan gidiyor.
- Okula yürüyerek gider.

Hij gaat te voet naar school.

- Okula gitme zamanı.
- Okula gitme vakti.
- Okula gitme vakti geldi.

Het is tijd om naar school te gaan.

- Ben okula gitmek istemiyorum.
- Okula gitmek istemiyorum.

Ik wil niet naar school.

- Biz aynı okula gideriz.
- Aynı okula gidiyoruz.

We gaan naar dezelfde school.

- Her gün okula giderim.
- Her gün okula gidiyorum.
- Her sabah okula giderim.

Ik ga elke ochtend naar school.

Okula gitme vakti.

Het is tijd om naar school te gaan.

Dün okula gelmedin.

Je kwam gisteren niet naar school.

Yarın okula gideceksin.

Je gaat morgen naar school.

Okula nasıl geldin?

Hoe ben je naar school gekomen?

O okula yürür.

Hij loopt naar school.

Dün okula gitmedim.

Ik ben gisteren niet naar school gegaan.

Okula nasıl gelirsin?

Hoe gaat ge naar school?

Okula gitmek istemiyorum.

Ik wil niet naar school.

Evim okula yakındır.

Mijn huis is dicht bij de school.

Okula gitmem gerekiyor.

Ik moet naar school.

Kedini okula getiremezsin.

Je kunt je kat niet naar school meebrengen.

Okula yaya giderim.

- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.

Okula geç kaldım.

- Ik was te laat op school.
- Ik kwam te laat op school.

Seni okula götüreceğim.

Ik zal je naar school brengen.

Oğlan okula gitti.

De jongen ging naar school.

Bugün okula gitmiyorum.

Ik ga vandaag niet naar school.

Okula zamanında vardım.

Ik ben op tijd op school gekomen.

Evim okula yakın.

- Mijn huis is dicht bij de school.
- Mijn huis ligt dicht bij de school.

Okula Tom'la giderim.

Ik ga naar school met Tom.

Okula arabayla gitti.

Hij ging naar school per auto.

Biz okula gitmeliyiz.

Wij moeten naar school gaan.

Ben okula yürüdüm.

Ik ging lopend naar school.

Okula gitmek zorundayım.

Ik moet naar school gaan.

Tom okula gitmedi.

- Tom heeft gespijbeld.
- Tom spijbelde.

Hasan okula gitti.

Hassan ging naar school.

Okula gitmek istiyorum.

Ik wil naar school gaan.

Okula yürür müsün?

Loop jij naar school?

Dün okula gittim.

Ik ging gisteren naar school.

Okula yürüyerek gittim.

Ik ging lopend naar school.

- Tom okula yaya gider.
- Tom okula yayan gider.

Tom gaat te voet naar school.

- Okula saat yedide gidiyorum.
- Okula saat yedide giderim.

Ik ga om zeven uur naar school.

- Mike okula otobüsle gider.
- Mike otobüsle okula gider.

Mike gaat met de bus naar school.

- Saat sekizde okula giderim.
- Okula saat sekizde giderim.

Ik ga om acht uur naar school.

- Üniformalar okuldan okula değişir.
- Üniformalar okuldan okula farklılık gösterir.

Uniformen verschillen van school tot school.

- O beş gündür okula gelmiyor.
- Beş gündür okula gitmedi.

Ze was niet op school voor vijf dagen.

okula gönderebilecek konuma geldiler.

en mijn broers, zussen en mij naar school sturen.

Kenya'da bir okula gittim

Ik reisde naar een school in Kenia.

Üniformalar okuldan okula değişir.

Uniformen verschillen van school tot school.

Okula giderken cüzdanımı kaybettim.

Ik heb mijn portemonnee verloren op weg naar school.

Okula her zaman yürürüm.

Ik loop altijd naar school.

O, bazen okula gelmez.

- Soms is hij van school afwezig.
- Soms mist hij school.

Onunla birlikte okula giderim.

Ik ga met hem naar school.

Üşüttüğüm için okula gitmedim.

Aangezien ik verkouden was, ging ik niet naar school.

Okula giderken ona rastladım.

Ik kwam haar tegen op weg naar school.

Ben okula otobüsle gitmem.

Ik ga niet met de bus naar school.

Ne zaman okula gidiyorsun?

Wanneer ga je naar school?

Bazen okula geç kalır.

Af en toe komt zij te laat naar school.

Pazar günü okula gitmem.

Ik ga niet naar school op zondag.

Genellikle bisikletle okula giderim.

Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.

Okula ne zaman varıyorsun?

Hoe laat kom je aan op school?

Çocuklar okula gidiyor mu?

Gaan de kinderen naar school?

Neden okula gitmek zorundayım?

Waarom moet ik naar school?

Erkek çocuk okula gitti.

De jongen ging naar school.

Ben okula gitmek istemiyorum.

- Ik wil niet naar school.
- Ik wil niet naar school gaan.

Okula tekrar geç kalma.

Kom niet weer te laat op school.

Okula tam zamanında vardı.

Hij kwam juist op tijd aan op school.

Artık okula gitmek istemiyor.

- Hij wil niet meer naar school.
- Hij wil niet meer naar school gaan.

Tom okula gitmekten hoşlanmıyor.

Tom vindt het niet leuk om naar school te gaan.

Tom okula arabayla gitti.

Tom ging naar de rijschool.

Çocuklar sabahleyin okula gider.

De kinderen gaan ‘s morgens naar school.

Tom okula gitmek istemiyor.

- Tom wil niet naar school.
- Tom wil niet naar school gaan.

Dün okula gittin mi?

Ben je gisteren naar school gegaan?

Saat kaçta okula gidersin?

- Hoe laat vertrekt ge naar school?
- Hoe laat ga je naar school?

Okula giderken kazayı gördü.

Hij zag het ongeval onderweg naar school.

Bugün okula gitmek istemiyorum.

Vandaag wil ik niet naar school gaan.

Biz genellikle okula yürürüz.

Normaal lopen we naar school.

Burası okula çok uzak.

- Het is een lange weg van hier naar de school.
- Het is een heel stuk van hier naar school.

Okula otobüs ile giderim.

Ik ga met de bus naar school.

Tom, Boston'da okula gitti.

Tom ging naar school in Boston.

Artık okula gitmek istemiyorum.

Ik wil niet meer naar school.

Tom okula gitmekten hoşlanıyor.

Tom vindt het leuk om naar school te gaan.

Çocuklar zaten okula gitti.

- De kinderen zijn al naar school vertrokken.
- De kinderen zijn al naar school.

Tomun okula gitmesi gerekmiyordu.

- Tom hoefde niet naar school.
- Tom hoefde niet naar school te gaan.