Examples of using "Hain" in a sentence and their dutch translations:
Verrader!
Zij zijn verraders.
Jij verrader!
Er is een verrader onder ons.
- Hij werd een verrader.
- Hij is een verrader geworden.
Tom maakte Maria uit voor verrader.
Ze noemden Greeley een dwaas en een verrader.
Volgens de Italianen zijn vertalers verraders.