Examples of using "Mary'ye" in a sentence and their dutch translations:
Tom had het Maria moeten zeggen.
Tom had het Maria moeten zeggen.
Ik moet Maria helpen.
Tom vertrouwt Mary.
Ik gaf Maria chocolade.
Tom vertrouwde Maria niet.
Tom benaderde Maria.
Tom geloofde Maria.
Tom gelooft Maria.
Tom heeft het Maria niet verteld.
- Ze knuffelden Mary.
- Ze omhelsden Mary.
Tom lachte Maria uit.
Tom omhelsde Maria.
Tom was heel boos op Mary.
Tom vertrouwt Mary nog steeds niet.
Tom heeft Maria neergeschoten.
Tom knipoogde naar Mary.
- Tom gaf het mes aan Maria.
- Tom overhandigde het mes aan Maria.
- Tom richtte zijn pistool op Mary.
- Tom richtte zijn vuurwapen op Mary.
Tom gooide de sleutels naar Mary.
- Tom heeft naar Maria gefronst.
- Tom fronste naar Maria.
Tom gaf Maria de sleutels.
Tom gaf Maria zijn nier.
Tom verkocht zijn auto aan Maria.
Tom gaat Maria helpen.
Tom heeft Mary ertoe gedwongen dat te doen.
Tom helpt Maria.
Wat heeft Tom aan Maria gegeven?
Tom bewonderde Maria.
Tom daagde Maria uit.
Tom complimenteerde Maria.
Tom had Maria nodig.
Tom heeft Maria nodig.
Tom respecteert Maria niet.
Tom zei dat hij Maria niet had geslagen.
Tom heeft Mary de foto getoond.
Tom heeft Maria nooit genoemd.
Tom gaf Mary de sleutels.
Tom belde Maria.
- Tom hielp Maria.
- Tom heeft Maria geholpen.
Toms hond viel Mary aan.
- Tom stelde me voor aan Mary.
- Tom heeft me aan Mary voorgesteld.
Tom spreekt kwaad over Maria.
Ik gaf Maria een boek.
Tom kon Mary helpen.
Tom verkocht zijn auto aan Maria.
Tom had niet zijn geheimen aan Maria moeten vertellen.
Tom had Maria de waarheid moeten vertellen.
Tom zou Mary om advies moeten vragen.
Tom loog tegen Mary.
- Tom beledigde Maria.
- Tom heeft Maria beledigd.
Tom vertrouwt Maria.
Tom gelooft Maria van verre niet.
Tom maakte Maria uit voor verrader.
Tom overhandigde Maria het contract.
Tom zei dat hij medelijden had met Maria.
Tom respecteert Mary.
Tom helpt Maria.
Gisteren heb ik Mary op de straat ontmoet.
Tom bracht een cadeau voor Mary.
Tom liet Mary een foto van John zien.
Tom kwam Mary tegen op weg naar school.
Ik kwam Mary tegen op het feest afgelopen week.
Tom heeft werk gevonden voor Mary.
Ik vermoed dat Tom verliefd is op Maria.
Tom vroeg Maria geen suiker toe te voegen.
Tom zou nooit liegen tegen Maria.
Tom gaf Maria een kopje.
- Tom heeft iets aan Mary getoond.
- Tom toonde iets aan Mary.
Tom gaf Mary een blaadje papier.
Tom zorgde ervoor dat hij Mary niet aanraakte.
Tom bood Maria een zakdoek aan.
Tom gaf Mary zijn notitieboekje.
Tom bood Maria een drankje aan.
Tom fluistert iets tegen Mary.
Tom gaf Mary de zaklamp.
Tom gaf Mary de aktetas.
Tom gaf Mary een banaan.
- Tom kon zien dat Maria bezorgd was.
- Tom kon merken dat Maria bezorgd was.
Tom gaf Maria al zijn geld.
Tom gaf Mary de informatie die ze nodig had.
Tom heeft Mary gezegd dat hij bezig was.
Tom gaf iets aan Mary.
Ik zei Tom dat hij Mary moest helpen.
Tom schreef Maria een brief.
Heeft Tom Mary omgekocht?
Tom bracht Maria een beetje water.
Tom gooide een tomaat naar Maria.
- Tom is Mary een brief aan het schrijven.
- Tom is een brief aan Mary aan het schrijven.
Tom gaf Mary de zaklamp.
- Tom zei Mary af te wassen.
- Tom zei tegen Mary dat zij moest afwassen.
Tom plaagde Maria.
Tom liet zijn fotoalbum aan Mary zien.
Tom heeft de uiteindelijke beslissing aan Maria overgelaten.