Examples of using "Annem" in a sentence and their dutch translations:
Mijn moeder kan niet komen.
Mijn moeder is mooi.
- Mijn moeder is woest.
- Mijn moeder is woedend.
Mijn moeder is in de keuken.
Waar is mijn moeder?
Mama is aan het werk.
Mijn moeder is gek.
- Mijn moeder huilde.
- Mijn moeder was aan het huilen.
- Mijn moeder kijkt niet graag tv.
- Mijn moeder houdt niet van televisiekijken.
Mama heeft de tafel gedekt.
Mijn moeder repte er niet over.
- Mijn moeder is een vrouw.
- Een moeder is een vrouw.
Mijn moeder maakt het ontbijt klaar.
Mijn moeder spreekt geen Engels.
Mijn moeder maakt het ontbijt klaar.
Zelfs mijn moeder weet het.
Mijn moeder houdt niet van televisiekijken.
- Mijn moeder houdt van muziek.
- Mijn moeder is gek op muziek.
Mam is op het werk.
Mijn moeder heeft me gebeld.
Mijn moeder is Grieks.
Kijk, daar is mijn moeder.
Mijn moeder hield maar niet op met huilen.
- Mamma werkt.
- Mamma is aan het werk.
Mijn moeder was een alcoholist.
Mijn moeder was woedend.
Mijn moeder maakt een taart.
Mijn moeder was een danseres.
Mama is een taart aan het maken.
M'n moeder is aan het bidden.
Mijn moeder sneed de taart.
Mama staat vroeg op.
Mijn moeder is ouder dan mijn vader.
...oorspronkelijk uit Baskenland. Mijn moeder kwam uit Colonia...
Mijn ouders zijn oud.
- Mijn moeder spreekt traag.
- Mijn moeder spreekt langzaam.
Mijn moeder is altijd bezig.
Mijn moeder vertelde me het gras te maaien.
Ik sta niet zo vroeg op als mijn moeder.
Mama zal zeker razend zijn.
Mijn moeder is een lerares.
- Mijn mama werkt in een fabriek.
- Mijn moeder werkt in een fabriek.
Mijn moeder staat nooit vroeg op.
Mijn moeder heeft me nooit gestraft.
Mijn moeder stierf tijdens mijn afwezigheid.
Mijn moeder wil dat ik in Zwitserland ga studeren.
Mijn vader en moeder zijn dood.
Mijn moeder kan goed piano spelen.
Mijn moeder deed de deur voorzichtig open.
Mijn moeder is een gekke vrouw.
Mijn moeder is een fantastische vrouw.
Mama heeft dit gordijn gekozen.
Ik heb geen moeder en geen vader.
Ze ontkende mijn moeder te zijn.
Mijn moeder stierf toen ik nog een kind was.
Mama is ouder dan papa.
Mijn moeder heeft de jongen op straat niet gezien.
Mama was bezig met haar naaiwerk.
- Mijn moeder kijkt niet graag tv.
- Mijn moeder houdt niet van televisiekijken.
Mijn ouders zijn oud.
Mama is aan het werk.
Mama en papa zijn erg nerveus.
- Mijn moeder kijkt niet graag tv.
- Mijn moeder haat televisiekijken.
Mijn moeder ging heel vroeg van school,
Mijn moeder kookt goed.
Mijn moeder is sinds de vorige maand ziek.
Mijn moeder verdeelde de taart in acht stukken.
Mijn moeder heeft mijn haar te kort geknipt.
- Mijn moeder kijkt 's avonds zelden naar de televisie.
- Mijn moeder kijkt 's avonds zelden tv.
Mijn moeder staat eerder op dan ik.
Mijn moeder liet me medicijnen nemen.
Alleen mijn moeder begrijpt me echt.
Mijn moeder spreekt niet zo erg goed Engels.
Mijn moeder is gisteren inkopen gaan doen in het centrum.
Mijn moeder haat brieven schrijven.
Zoals mijn moeder die op haar eentje woont...
Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
Mijn moeder maakt een taart voor mijn vader.
Mijn moeder is niet altijd thuis.
Mijn moeder bakt elke morgen brood.
Mijn moeder is bezig het avondeten te koken.
Mijn moeder weet hoe je taarten maakt.
Moeder maakte ons middageten klaar.
Mijn moeder kookt voor mij.
Mijn moeder heeft me haar naaimachine gegeven.
- Ook mijn moeder is lerares.
- Mijn moeder is ook lerares.
Mama is op dit moment niet thuis.
Mijn moeder heeft niet graag dat mijn kamer overhoop ligt.