Examples of using "öpücük" in a sentence and their dutch translations:
Eén kus of twee?
Eén kus of twee?
Ik wil een kus.
- Geef Tom een kus.
- Geef Tom een zoen.
Geef me een kus.
Noem jij dat een kus?
Tom hoopte een kus te krijgen.
- Je bent me een zoen verschuldigd.
- Je bent me een kus verschuldigd.
- U bent mij een kus verschuldigd.
- U bent mij een zoen verschuldigd.
- Jullie zijn mij een kus verschuldigd.
- Jullie zijn mij een zoen verschuldigd.
Ze gaf hem een dikke zoen.
Tom gaf Mary een tedere kus.
Ze gaf me plotseling een kus.
Een zoen zonder snor is als een ei zonder zout.
- Als je mij ijs koopt, dan zal ik je kussen.
- Als je mij een ijsje koopt, dan geef ik je een kus.
- Als je mij een ijsje betaalt, dan geef ik je een zoen.
- Tom keerde naar Mary en gaf haar twee kusjes, een op elke wang.
- Tom draaide zich om naar Mary en gaf haar twee kussen, een op elke wang.