Examples of using "Niña" in a sentence and their dutch translations:
- Schiet op, meisje!
- Haast je, meisje!
Ik zie een meisje.
- Ze is maar een kind.
- Ze is nog maar een kind.
Het meisje drinkt thee.
- Ze is maar een kind.
- Ze is nog maar een kind.
Een jongen of een meisje?
Je bent een grappig meisje.
Het meisje springt.
Het meisje is aan het huilen.
Ze is nog een meisje.
Ze is maar een kind.
Ze is maar een kind.
Het meisje liet de vogel ontsnappen.
Ben jij een meisje of een jongen?
zag een lusteloos kind.
Het meisje knuffelde haar pop.
Dat meisje is heel knap.
Ze is een welgemanierd meisje.
Ik was een gezond kind.
- Dit meisje komt van Japan.
- Dit meisje komt uit Japan.
Ze is net een kind.
Het meisje opende haar paraplu.
Het meisje begon te wenen.
Ze adopteerden het kleine meisje.
Ze was als klein kind geadopteerd.
Anna is een klein meisje.
Het meisje drinkt thee.
- Jouw dochter is geen kind meer.
- Jullie dochter is geen kind meer.
Jouw dochter is geen meisje meer.
Wees geen kind.
De vrouw maakt het meisje wakker.
Het meisje liet de vogel ontsnappen.
Ze is een heel grappig meisje.
Het kleine meisje brak in tranen uit.
Ik zie een meisje.
- Mijn dochter is nog een kind.
- Mijn dochter is nog maar een kind.
Het arme meisje werd blind.
Ze is zo'n lief meisje!
Ik zie het meisje.
Het meisje is klein voor haar leeftijd.
- Het meisje heeft schrik van honden.
- Het meisje is bang voor honden.
Het meisje gelooft nog steeds in de kerstman.
Het meisje lijkt op haar moeder.
Ze was een kind, maar ze was niet bang.
Ik heb een pullover gekocht voor het meisje.
- Het kind draagt een witte jurk.
- Het kind heeft een wit jurkje aan.
- Het kind draagt een wit jurkje.
Dat meisje kan niet fietsen.
Ik roep het meisje, en het komt.
Ze is nog maar een kind.
Jullie dochter is geen kind meer.
Dat komt doordat je een meisje bent.
We ontmoeten een Frans kind van vijf jaar
Wie is het meisje in een gele regenjas?
De jongeman redde het meisje van verdrinking.