Examples of using "Jack" in a sentence and their dutch translations:
Jack is een vroege vogel.
Ik heet Jack.
Jack verzamelt postzegels.
Jack is hier niet.
Jack rijdt niet snel.
Jack is een vroege vogel.
Hoelang ken je Jack al?
Jack is drie jaar ouder dan ik.
Hij zal het aan Jack geven.
Jack gelijkt op zijn vader.
Dat is niet de fout van Jack.
Hoelang ken je Jack al?
Misschien spreekt Jack ook Spaans.
Jack werd op tien augustus geboren.
- Jack werd uitgelachen door al de jongens.
- Jack werd door alle jongens uitgelachen.
Maria zwemt even snel als Jakobo.
Jack White en Karen Elson zijn gescheiden.
- Jack werd uitgelachen door al de jongens.
- Jack werd door alle jongens uitgelachen.
Jack ruilde de koe voor de zaden.
Jack en Bill waren erg goede vrienden.
Jack zou zijn zus nooit meer zien.
Jack vit altijd op anderen. Daarom mijdt iedereen hem.